ZAAKNR: KG-16/10-H-38/11
UITSPRAAK: 7 juni 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
[werkneemster],
wonend op Bonaire,
voorheen eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. E. Bokkes,
BONAIRE ECO EXPERIENCE N.V.,
gevestigd op Bonaire,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.E. Offringa.
Partijen worden hierna [werkneemster] en Bonaire Eco genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire (hierna: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 21 juli 2010.
1.2 [werkneemster] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door indiening op 28 juli 2010 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij afzonderlijke memorie van grieven, ingediend op 6 augustus 2010, heeft [werkneemster] zes grieven aangevoerd, deze toegelicht en het Hof verzocht haar verlof te verlenen om kosteloos te procederen en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [werkneemster] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Bonaire Eco in de kosten van beide instanties.
1.3 Bonaire Eco heeft op 14 december 2010 een memorie van antwoord ingediend en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan zal bevestigen, met veroordeling van [werkneemster] in de kosten van beide procedures.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft [werkneemster] pleitnotities overgelegd en heeft Bonaire Eco daarvan afgezien. Vervolgens is uitspraak nader bepaald op heden.
[werkneemster] is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen zodat zij daarin kan worden ontvangen.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1 [werkneemster] heeft verzocht kosteloos te mogen procederen. Gezien het schrijven van het hoofd van de Directie Arbeidszaken van 20 juli 2010 (productie 10 memorie van grieven), zal [werkneemster] toelating worden verleend om kosteloos te procederen.
4.2 Het GEA heeft onder het kopje “De feiten”, onder a tot en met f , van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht, behalve dat [werkneemster] in hoger beroep (ten aanzien van de feiten onder a) heeft aangevoerd dat de gelden in beheer voor Stinapa niet in US dollars hoeven te worden afgedragen. Met inachtneming van deze aantekening, zal het Hof van deze feitenvaststelling uitgaan, nu deze het Hof ook juist voor komt.
4.3 Ten aanzien van het hierboven bedoelde, door [werkneemster] betwiste punt wordt overwogen dat aan de in de toelichting op grief 1 aangevoerde omstandigheid dat de Nederlands-Antilliaanse gulden toentertijd het wettig betaalmiddel was op Bonaire, welke valuta Stinapa daarom moest accepteren volgens [werkneemster], geen betekenis toekomt. In de interne instructies van Bonaire Eco op dat punt (de feiten onder c) staan de prijzen vermeld in US dollars; staat vermeld dat het geld in een aparte kas gaat; staat vermeld dat het voor Stinapa is; en staat vermeld dat ze elke vrijdag langskomen om het op te halen. Hieruit blijkt genoegzaam dat binnen Bonaire Eco als regel althans gebruikelijke handelwijze geldt dat de “nature fee” in US dollars binnenkomt en in US dollars wordt afgedragen aan Stinapa. Wat het wettig betaalmiddel is van Bonaire en of Stinapa ook verplicht is in die valuta gelden te accepteren doet dan niet ter zake. Overigens blijkt, anders dan [werkneemster] heeft betoogd, uit productie 9 bij de memorie van grieven niet dat Stinapa de “nature fee” ook in Nederlands-Antilliaanse guldens accepteert. De bedoelde e-mailwisseling gaat immers niet over de vraag of de fee ook in Nederlands-Antilliaanse guldens betaald kan worden, maar enkel over de vraag hoeveel Nederlands-Antilliaanse guldens US$ 25,- ongeveer waard is. De in de toelichting op de derde grief vervatte stelling dat de kas met geld van Stinapa regelmatig als wisselkas binnen Bonaire Eco fungeerde en door andere werknemers als zodanig werd gebruikt, is niet onderbouwd, om welke reden eraan voorbij zal worden gegaan. Aldus staat thans ook vast dat het voor Stinapa bestemde geld in US dollars aan haar moest worden afgedragen.
4.4 Uit het bovenstaande volgt dat [werkneemster] door het wisselen van US$ 1.500,- uit de kas van Stinapa voor Nederlands-Antilliaanse guldens tegen een koers van NAF. 1,75 per US$ 1,-, in ieder geval heeft gehandeld in strijd met een regel althans gebruikelijke handelwijze van Bonaire Eco. Voorts is voorshands voldoende aannemelijk dat zij daarmee tevens financieel nadeel aan Bonaire Eco heeft berokkend. Bonaire Eco heeft immers gemotiveerd en onderbouwd met producties gesteld dat bij verkoop van US dollars de koers NAF. 1,82 per US$ 1,- had moeten zijn, hetgeen onvoldoende gemotiveerd is betwist door [werkneemster]. Dat de omvang van het financieel nadeel (NAF. 105,-) volgens [werkneemster] gering is, doet niet ter zake. Tenslotte heeft zij aldus handelend Bonaire Eco en haar personeel in gevaar gebracht, door aan een niet-klant van Bonaire Eco, een tot op heden anoniem gebleven kennis van [werkneemster], zoals voorshands voldoende aannemelijk wordt geacht, bekend te maken dat Bonaire Eco grote geldbedragen in kas heeft. Al met al heeft zij hiermee Bonaire Eco een dringende reden voor ontslag gegeven, waardoor van Bonaire Eco niet meer gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.5 Ten aanzien van de onverwijldheid van de mededeling van het ontslag staat tussen partijen vast dat [werkneemster] op 18 april 2010 van de werkplek is weggestuurd en dat haar op 20 april 2010 de ontslagbrief, gedateerd 18 april 2010 en met de bij de vastgestelde feiten onder e vermelde inhoud, is overhandigd. Gelet op die inhoud, waarbij gedetailleerd wordt ingegaan op het incident dat voor Bonaire Eco de dringende reden voor ontslag vormt, acht het Hof het voorshands aannemelijk dat [werkneemster] op 18 april 2010 is gehoord en toen ook al het ontslag is meegedeeld. Voor bewijslevering van het door [werkneemster] gestelde tegendeel is in het kader van deze kort geding-procedure geen plaats. De vraag of de datum van de overhandiging van de ontslagbrief, 20 april 2010, niet evenzeer aangemerkt kan worden als onverwijld, kan in het midden blijven.
4.6 De door [werkneemster] aangevoerde persoonlijke omstandigheden, mede in aanmerking genomen dat tussen partijen vaststaat dat zij inmiddels een nieuwe baan heeft, brengen niet mee dat het belang van Bonaire Eco om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen achtergesteld moet worden bij de persoonlijke belangen van [werkneemster].
4.7 Uit het bovenstaande volgt dat het GEA de vordering terecht heeft afgewezen en het beroep tevergeefs is ingesteld. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd en [werkneemster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in hoger beroep van Bonaire Eco worden veroordeeld.
verleent [werkneemster] toelating om kosteloos te procederen;
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten van Bonaire Eco, tot op heden begroot op
NAF. 208,50 voor betekeningskosten en NAF. 1.700,- voor gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.E. de Kort, E.M. van der Bunt en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 7 juni 2011 tegenwoordigheid van de griffier.