ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ8993

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 270/10 - H 86/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de overeenkomst tussen Fundashon Pa Stimulá Lesamentu en Rooms Katholiek Centraal Schoolbestuur met betrekking tot het beheer van barakken

In deze zaak staat de inhoud van de overeenkomst tussen Fundashon Pa Stimulá Lesamentu (FPS) en het Rooms Katholiek Centraal Schoolbestuur (RCS) centraal. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft op 7 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep. FPS had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) van 4 november 2010, waarin het GEA had geoordeeld dat FPS geen rechten kon ontlenen aan een brief die niet aan haar was gezonden. De overeenkomst tussen de partijen houdt in dat het beheer van de barakken op het schoolterrein aan FPS is overgelaten, maar het Hof oordeelt dat er geen bewijs is dat FPS ook het gebruik van het aangrenzende terrein heeft gekregen. De eerste grief van FPS, die betrekking heeft op de omvang van het terrein dat aan haar in beheer is gegeven, wordt verworpen. Het Hof concludeert dat de brief van 25 juni 2004, die door FPS is overgelegd, niet aan haar is gericht en dus geen rechten kan geven. De overige grieven van FPS worden eveneens verworpen, omdat zij niet voldoende onderbouwd zijn. Het Hof bevestigt het vonnis van het GEA en veroordeelt FPS in de proceskosten van RCS.

Uitspraak

Registratienummer: AR 270/10 - H 86/11
Uitspraak: 7 juni 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
vonnis in kort geding in de zaak van:
FUNDASHON PA STIMULA LESAMENTU (hierna FPS),
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. N.G. Navarro,
- tegen -
de stichting ROOMS KATHOLIEK CENTRAAL SCHOOLBESTUUR (hierna RCS),
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.M. Saleh.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, (verder: het GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis in kort geding van 4 november 2010. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
FPS is in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis door indiening op 18 november 2010 van een daartoe strekkende akte van appel en heeft ter griffie van het GEA op 7 december 2010 een memorie van grieven ingediend waarbij zij vier grieven heeft geformuleerd en toegelicht. In die memorie is geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot toewijzing van haar vorderingen met veroordeling van RCS in de kosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep.
RCS heeft een memorie van antwoord genomen waarin is geconcludeerd tot bevestiging van het aangevallen vonnis, met veroordeling van FPS in de kosten van het geding.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag heeft FPS pleitnotities overgelegd, heeft RCS daarvan afgezien en is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
FPS heeft tijdig en op de juiste wijze hoger beroep ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Het GEA heeft in dit kort geding onder 3.1 een aantal feiten als vaststaand aangenomen. Gelet op de aard van de onderhavige procedure, is dit een voorshandse vaststelling. Tegen die vaststelling is niet gegriefd en ook het Hof heeft geen bezwaar tegen die vaststelling, zodat daarvan zal worden uitgegaan.
4.2 In de eerste grief wordt de vraag voorgelegd naar de omvang van het door RCS aan FPS in beheer uitgegeven terrein.
Wat dat betreft zijn van belang de brief van 25 juni 2004 (door FPS overgelegd bij pleitnota in eerste aanleg) en de overeenkomst van 16 november 1995 (overgelegd bij kort gedingverzoekschrift).
De brief van 25 juni 2004 houdt in dat het RCS het project “Bouw computerlokaal” volledig steunt door het ter beschikking stellen van het terrein op het schoolplein van de school. De brief is niet gericht aan FPS, maar aan het bestuur van de Stichting AMFO Bonaire.
De overeenkomst houdt in, voor zover relevant:”Het R.K. Centraal Schoolbestuur laat het beheer van de barakken die zich bevinden op het schoolterrein van het Mgr. Niewindt College ten oosten van het schoolgebouw, in handen van het bestuur van de Stichting Fundashon Bos die Hubentut en het bestuur van de Stichting i.o. Fundashon pa Stimulá Lesamentu. … Deze besturen zullen de bestaande barakken vervangen door nieuwe lokalen ter plaatse …”.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ligt het niet voor de hand om uit de inhoud van de brief af te leiden dat RCS een volledig terrein ter beschikking zal stellen. De betreffende opmerking in de brief moet immers worden uitgelegd in de context dat terrein ter beschikking wordt gesteld voor de bouw van een computerlokaal. FPS heeft niet duidelijk gemaakt, bijvoorbeeld aan de hand van de zogenaamde Haviltex-criteria, dat de betreffende woorden in de brief zodanig moeten worden uitgelegd dat er meer terrein beschikbaar zal worden gesteld dan nodig is voor het gebruik en/of de bouw van een dergelijk lokaal. Daar komt bij dat de brief niet is gericht aan FPS en het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is waarom FPS aan deze brief rechten zou kunnen ontlenen.
De overeenkomst houdt niet meer in dan dat het beheer van de barakken die zich op het terrein bevinden, wordt overgelaten aan, onder meer, FPS. De FPS heeft in het kader van dit kort geding geen, in elk geval onvoldoende duidelijke, handvatten verstrekt aan de hand waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat bij de overeenkomst niet alleen het beheer van de barakken aan haar is gegeven, doch ook het uitsluitend gebruik en/of beheer over het aangrenzend terrein. Voor zover FPS meer gebruikt dan het terrein met daarop de barakken, blijkt uit niets dat dit gebruik is gebaseerd op enige legitieme grond, zodat het enkele gebruik geen reden kan zijn om RCS een verbod op te leggen als nu wordt gevorderd door FPS. De eerste grief wordt dan ook verworpen.
4.3 Het staat RCS vrij om op het aan haar ter beschikking gestelde terrein (bouw)containers te plaatsen en bouwactiviteiten uit te voeren. Of de eigenaar van de grond daartoe toestemming heeft gegeven is in de verhouding tussen RCS en FPS niet relevant. Het enkele feit dat die bouwcontainers vlak naast het computerlokaal staan, brengt nog niet mee dat sprake is van onrechtmatige hinder. De tweede grief wordt dan ook verworpen alleen al omdat onvoldoende feitelijk inzichtelijk is gemaakt dat de door RCS ondernomen activiteiten dusdanige hinder veroorzaken dat deze onrechtmatig kan worden genoemd.
4.4.1 Voor zover de derde grief erover klaagt dat er geen bouwvergunning zou zijn verstrekt, faalt deze grief omdat RCS bij memorie van antwoord als productie 1 de betreffende vergunning heeft overgelegd.
4.4.2 Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het niet duidelijk dat het dak van een gebouw waar FPS gebruik van maakt, alleen maar kan worden gemaakt als er een bepaalde verder niet door FPS omschreven truck bij het gebouw kan komen, zodat voor zover grief 3 is gebaseerd op de stelling dat de containers weg moeten zodat deze truck naar het gebouw kan, de grief wordt verworpen. Overigens is het belang van dit onderdeel van de grief in dit kort geding kennelijk niet meer aanwezig gelet op het feit dat FPS in haar pleitnota vermeldt dat de reparatie van het dak werd, dus verleden tijd, bemoeilijkt.
4.4.3 De juistheid van de overige in grief 3 geformuleerde klachten over hinder, is door RCS betwist. Ter onderbouwing van die klachten heeft FPS alleen een aantal foto’s overgelegd. Uit die foto’s kan het Hof de juistheid van die klachten onvoldoende afleiden, zodat een nader onderzoek naar die klachten gedaan zou moeten worden. Voor een dergelijk onderzoek is in een kort geding echter geen plaats, zodat grief 3 voor het overige moet worden verworpen.
4.5 Met haar vierde grief klaagt FPS dat het GEA ten onrechte van oordeel is dat RCS mag bouwen op grond die niet van haar, maar van een derde is. Voor zover een partij al met succes kan klagen dat de wederpartij bouwt op grond van een niet in de procedure betrokken partij, dient die partij feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat de bouwwerkzaamheden op andermans grond ten opzichte van haar onrechtmatig zijn. Die feiten en omstandigheden zijn niet door FPS gesteld, zodat ook de laatste grief faalt.
4.6 Al het voorgaande betekent dat het vonnis van GEA zal worden bevestigd en dat FPS als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de aan de zijde van RCS gerezen proceskosten.
BESLISSING
Het Hof,
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt FPS in de proceskosten gerezen aan de zijde van RCS en tot op heden begroot op NAF. 262,33 betekeningskosten memorie van antwoord en NAF. 3.400,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, P.E. de Kort en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 7 juni 2011.