ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ8989

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 143/10 - H 11/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van schuldenaar tot verstrekking van informatie over inkomens- en vermogenspositie in kort geding

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding. De oorspronkelijke eiser, Horon Holding Corporation, gevestigd in de Verenigde Staten, had een veroordeling verkregen tegen de geïntimeerde, die in Sint Maarten woont, tot betaling van een aanzienlijk bedrag van $ 6.231.626,25. Horon heeft het vonnis op 31 maart 2010 aan de geïntimeerde betekend, maar tot op heden heeft deze niets betaald. Horon wenst nu inzicht te krijgen in de vermogenspositie van de geïntimeerde om zich op zijn bezittingen te kunnen verhalen.

Het Hof oordeelt dat de geïntimeerde, op basis van artikel 6:2 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, verplicht is om inlichtingen te verstrekken over zijn inkomens- en vermogenspositie aan de schuldeiser die een veroordeling tot betaling heeft verkregen. Het Hof bevestigt het vonnis van de eerste aanleg, waarin de geïntimeerde werd veroordeeld om aan Horon of een onafhankelijke derde inzage te verlenen in zijn financiële gegevens. Het Hof stelt vast dat de geïntimeerde niet heeft voldaan aan de verplichting om informatie te verstrekken, en dat het niet redelijk is om geen medewerking te verlenen aan een betalingsverplichting na een rechtsverhouding die tot die verplichting heeft geleid.

De zaak benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om transparant te zijn over hun financiële situatie, vooral wanneer er een gerechtelijke veroordeling is uitgesproken. Het Hof bevestigt de eerdere uitspraak en legt de proceskosten van het hoger beroep op aan Horon, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Registratienummer: KG 143/10 - H 11/11
Uitspraak: 20 mei 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
vonnis in kort geding in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht HORON HOLDING CORPORATION (hierna Horon),
gevestigd in de USA,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson Jr.,
- tegen -
[geïntimeerde]
wonend in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. T.E. Matroos.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (verder: het GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis in kort geding van 20 augustus 2010. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
Horon is in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis door indiening op 10 september 2010 van een daartoe strekkende akte van appel. Zij heeft ter griffie van het GEA op 1 oktober 2010 een memorie van grieven waarbij zij haar eis heeft gewijzigd en heeft toegelicht waarom zij het niet eens is met het bestreden vonnis. Zij heeft in die memorie geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot toewijzing van haar gewijzigde vordering, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de volledige procedure.
[geintimeerde] heeft een memorie van antwoord genomen waarin hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het beroep en tot afwijzing van de gewijzigde eis, met veroordeling van Horon in de kosten van het beroep.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag heeft Horon overgelegd een “pleidooi, alsmede akte vermeerdering van eis” en heeft [geintimeerde] een pleidooi overgelegd en is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
Horon heeft tijdig en op de juiste wijze hoger beroep ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Gesteld noch gebleken is dat Horon de bij pleidooi overgelegde akte vermeerdering van eis op voorhand aan de wederpartij heeft doen toekomen, zodat het Hof ervan uitgaat dat [geïntimeerde] pas van die vermeerdering heeft kennis genomen toen de pleitnota’s ter rolle werden ingediend en uitgewisseld. Waar partijen hebben volstaan met het overleggen van pleitnota’s, is het opnemen van een vermeerdering van eis in de pleitnota zonder de wederpartij op voorhand te waarschuwen, in strijd met een goede procesorde. Dit euvel laat zich in een kort geding als het onderhavige, waarin immers spoedeisendheid voorop staat, niet herstellen door de wederpartij alsnog in staat stellen zich uit te laten over een en ander. Het Hof zal dan ook recht doen op de eis zoals geformuleerd in de memorie van grieven, nu [geïntimeerde] zich tegen de bij die memorie van grieven gewijzigde eis niet heeft verzet en het Hof daar ambtshalve geen bezwaar tegen heeft.
Dit betekent dat thans de volgende vordering aan het oordeel van het Hof is onderworpen:
Veroordeling van [geïntimeerde] om aan Horon of aan een onafhankelijke derde inzage te verlenen in alle bescheiden zijdens [geïntimeerde], althans Horon deugdelijk met bewijsstukken onderbouwd inlichtingen te verschaffen omtrent:
- enig hedendaags arbeidsinkomen, vergoeding, dividenduitkering voortkomend uit aandelen en/of utkering als begunstigde van [geïntimeerde], in verband met, doch niet uitsluitend vanwege uitgevoerde werkzaamheden en/of verleende diensten ten behoeve van enige vennootschap en/of trustmaatschappij op Sint Maarten dan wel elders;
- enige door [geïntimeerde] heden in gebruik zijnde bank- en/of spaarrekening op Sint Maarten dan wel elders alsook enige daaruit voortkomende rente;
- enig huidig dienstverband en/of andere verbintenis van [geïntimeerde] met betrekking tot enige vennootschap op Sint Maarten dan wel elders in de hoedanigheid van ondermeer doch niet uitsluitend werknemer, aandeelhouder, directeur en/of begunstigde;
- enige huidige investering van [geïntimeerde] in onder andere doch niet uitsluitend vastgoed, effecten en/of obligaties op Sint Maarten dan wel elders;
- enig huidig eigendom van [geïntimeerde] terzake roerende dan wel onroerende zaken op Sint Maarten dan wel elders;
- enige op dit ogenblijk uitstaande vorderingen van [geïntimeerde] op derden op Sint Maarten dan wel elders;
- enig in eigendom aan [geïntimeerde] toebehorend geldbedrag op Sint Maarten dan wel elders;
- enige andere relevante informatie met betrekking tot de inkomens- en vermogenspositie van [geïntimeerde] en omtrent voor verhaal vatbare goederen,
één en ander uitvoerbaar bij lijfsdwang ex art. 585 e.v. Rv voor de duur van één jaar, althans voor een door het Hof in goede justitie te bepalen termijn, dan wel onder verbeurte van een dwangsom van $ 25.000,- voor elke dag, althans gedeelte daarvan, dat [geïntimeerde] weigert aan het bevel gevolg te geven.
4.2.1 Deze zaak betreft, kort gezegd, het volgende. [geïntimeerde] is onherroepelijk veroordeeld om aan Horon te betalen $ 6.231.626,25. Horon heeft het veroordelend vonnis op 31 maart 2010 aan [geïntimeerde] betekend, die tot op heden niets heeft betaald. Horon wenst thans van [geïntimeerde] te weten welke vermogensbestanddelen [geïntimeerde] heeft, zodat zij zich daarop kan verhalen.
De vordering is zodanig ingekleed en verwoord dat zij niet geacht kan worden te stoelen op de artt. 141, 142 en/of 843a Rv, hetgeen betekent dat de onderhavige vordering geen wettelijke grondslag kent (hier te lande bestaat geen aan art. 475g lid 1 Rv-Nederland gelijkluidende wettelijke verplichting).
4.2.2 Horon heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de rechtsverhouding tussen partijen waaruit de betalingsverplichting is voortgekomen, zodanig van aard is dat daaruit enige rekenplichtigheid kan voortvloeien, zodat de vordering ook niet daarop kan zijn gegrond.
4.2.3 Naar het oordeel van het Hof brengt het in art. 6:2 lid 1 BW bepaalde met zich dat een schuldenaar in beginsel verplicht is inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent in zijn bezit zijnde voor verhaal vatbare goederen te verschaffen aan een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem heeft verkregen. Het is immers redelijk noch billijk om niet het nodige in het werk te stellen om aan een betalingsverplichting te voldoen nadat een rechtsverhouding is ontstaan waaruit een verplichting tot betaling is voortgevloeid.
4.3 Het onder 4.2.3 gegeven oordeel brengt met zich dat [geïntimeerde] is gehouden informatie te verschaffen, zodat thans de vraag voorligt hoeveel informatie hij dient te verschaffen en op welke wijze deze informatie moet zijn onderbouwd. Wat dit betreft staat voorop dat de vragen waarvan thans wordt gevorderd dat die door [geïntimeerde] moeten worden beantwoord, op enkele details na, overeenkomen met de vragen die Horon aan [geïntimeerde] heeft gesteld in haar brief van 8 september 2010 (overgelegd als productie 1 bij memorie van antwoord). Deze brief dateert van vóór 1 oktober 2010, de dag dat de memorie van grieven bij de griffie van het GEA is ingediend. Horon heeft niet weersproken dat de vragen in die brief van 8 september 2010 door [geïntimeerde] zijn beantwoord bij brief van 20 september 2010 (overgelegd als productie 2 bij memorie van antwoord). In die laatste brief heeft [geïntimeerde] verder een afbetalingsregeling voorgesteld, zodat niet kan worden gezegd dat hij volledig onwillig is om te betalen. Kort gezegd komt die beantwoording erop neer dat [geïntimeerde] stelt dat hij niets anders heeft dan een jaarsalaris van NAF. 52.196,- dat wordt betaald door zijn werkgever ACE Duthanel Maintenance N.V. Waar verder niets is, vallen de antwoorden, gelet op de inhoud van de vragen, niet of nauwelijks nader te onderbouwen, zodat wat dat betreft niet meer van [geïntimeerde] kan worden gevergd dan hij heeft gedaan. Dat die antwoorden, gelet op het door Horon gestelde verleden van [geïntimeerde], weer nieuwe vragen oproepen, doet niet af aan het feit dat de vragen die volgens de bij memorie van grieven gewijzigde eis moeten worden beantwoord, inmiddels zijn beantwoord. Voor zover Horon stelt dat die vragen onjuist zijn beantwoord, is die gestelde feitelijkheid op het eerste gezicht niet zodanig aannemelijk dat dit gevolgen zou moeten hebben in dit geding, terwijl een kort geding als het onderhavige zich niet leent voor een bewijsopdracht. Eén en ander komt erop neer dat het Hof van oordeel is dat de vragen die blijkens de vordering beantwoord moeten worden, inmiddels zijn beantwoord terwijl de misschien wel terechte vragen die die antwoorden bij Horon oproepen, in dit geding, gelet op de vordering, niet beantwoord hoeven te worden.
4.4 Bovenstaand betekent dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met veroordeling van Horon als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van dit appel.
BESLISSING
Het Hof,
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Horon in de proceskosten van dit beroep, gerezen aan de zijde van [geïntimeerde] en begroot op NAF. 296,50 betekeningskosten memorie van antwoord en NAF. 5.100,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 20 mei 2011.