UITSPRAAK: 17 mei 2011
ZAAKNR.: AR 3197/08-H-25/11 (ghis: 47705)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
de naamloze vennootschap AVENTURA REAL ESTATE N.V. (hierna Aventura),
gevestigd in Aruba,
voorheen gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. A. de Bie,
[geïntimeerde],
wonend in Nederland,
voorheen eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M. Bemer.
1. Verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, (verder: het GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 18 november 2009. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Aventura is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door indiening op 23 december 2009 van een akte hoger beroep ter griffie van het GEA. Bij op 2 februari 2010 ter griffie van GEA ingekomen memorie van grieven heeft zij twee grieven aangevoerd en een voorwaardelijke incidentele eis ingediend en geconcludeerd, primair, tot vernietiging van het vonnis en tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde], met veroordeling van hem in de reële kosten van beide instanties. Subsidiair c.q. voorwaardelijk incidenteel heeft Aventura gevorderd dat het Hof een verklaring voor recht zal geven dat [geïntimeerde] slechts op papier eigenaar is van de aandelen en tot veroordeling van hem om aan Aventura te betalen Afl. 88.299 en om aan haar te betalen de nader bij staat op te maken schade, met veroordeling van [geïntimeerde] in de reële kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft op 6 april 2010 ter griffie van het GEA een memorie van antwoord ingediend, waarin hij heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van Aventura in de proceskosten.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnota’s overgelegd en is vonnis gevraagd. Het Hof heeft bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
Het door Aventura ingestelde appel is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
Aventura heeft in eerste aanleg geen reconventionele vordering ingesteld. Dit betekent dat zij op de voet van art. 280 Rv in dit hoger beroep niet kan vorderen hetgeen zij in haar memorie van grieven subsidiair dan wel voorwaardelijk incidenteel heeft gevorderd. Daarin wordt zij dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de ingediende memorie van grieven.
4.1 Bij inleidend verzoekschrift heeft [geïntimeerde], kort gezegd, gevorderd dat het GEA de nietigheid van de aandelenoverdracht van 23 april 2007 voor recht zal verklaren. Bij repliek heeft hij gesteld dat het stuk bevattende de gewraakte aandelenoverdracht in wezen een ongedateerd stuk is, waarna hij heeft gevorderd een verklaring voor recht dat de ongedateerde aandelenoverdracht nietig is althans voor vernietiging vatbaar en dat hij, [geïntimeerde], nog immer eigenaar is van 49% van de aandelen Aventura. Het betreft dan de overdracht waarbij de aandelen aan Aventura zelf zouden zijn overgedragen.
Uit de nrs. 10 tot en met 13 en 26 tot en met 30 memorie van grieven en de nrs. 13 en 14 memorie van antwoord begrijpt het Hof dat de in geschil zijnde aandelenoverdracht, zo die heeft plaatsgevonden, is geschied ergens in de periode 1992-1993. Dit betekent dat bij de beantwoording van de vraag of de betreffende aandelen rechtsgeldig zijn overgedragen, de artikelen 33 e.v. Wetboek van Koophandel (K) zoals toen luidende, van toepassing zijn.
4.2 Vaststaat dat [geïntimeerde] bij de oprichting van Aventura in maart 1992 aandeelhouder is geworden (zie de betreffende erkenning onder nr. 8 en nr. 9 van de memorie van grieven).
De vraag of hij voor die aandelen heeft betaald is juridisch niet relevant, alleen al omdat het recht niet de regel kent dat alleen degene die betaalt rechthebbende van aandelen kan worden.
De vraag waarom [geïntimeerde] aandeelhouder is geworden, is evenmin juridisch relevant, zodat het Hof voorbijgaat aan alles wat daaromtrent is gesteld.
Het Hof gaat voorbij aan de stelling van Aventura inhoudende dat [geïntimeerde] slechts een “papieren” aandeelhouder zou zijn, omdat het recht het onderscheid tussen een “papieren” aandeelhouder en aandeelhouder niet kent. Voor de volledigheid merkt het Hof nog op dat niet ter beoordeling is voorgelegd de vordering of [geïntimeerde] juridisch eigenaar is van de aandelen en een ander, wie dan ook, economisch eigenaar. Voorgelegd is, kort gezegd, de vordering om een aandelenoverdracht nietig te verklaren.
4.3.1 In eerste aanleg is feitelijk niet komen vast te staan wie de handtekening heeft gezet onder de naam [geintimeerde] in de akte “overdracht van aandelen”, van welke aandelenoverdracht [geïntimeerde] thans de nietigverklaring vordert. Uit het gestelde onder nrs. 26 e.v. van de memorie van grieven en nrs. 17 en 18 van de memorie van antwoord begrijpt het Hof dat tussen partijen in dit appel vast staat dat die betreffende handtekening is gezet door de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes. [geïntimeerde] stelt dat hij zich naar zijn weten steeds heeft laten bijstaan door mr. F. Baptist, zodat de vraag moet worden beantwoord of mr. W.G.T.M. Kloes, de persoon die namens [geïntimeerde] de dading en de overdracht van de aandelen heeft ondertekend, gemachtigd was om dit te doen, dan wel of Aventura erop heeft mogen vertrouwen dat mr. Kloes gemachtigd was om dit te doen. Wat dat laatste betreft is niet alleen van belang hetgeen [geïntimeerde] daaromtrent in die tijd heeft verklaard en op welke wijze hij zich heeft gedragen. Ook van belang is of Aventura gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd dat een toereikende volmacht was verleend op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [geïntimeerde] komen en waaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (vgl. HR 19 februari 2010, ljn: BK7671, NJ 2010/115 en HR 11 maart 2011, ljn: BN9969).
4.3.2.1 [geïntimeerde] heeft ontkend mr. Kloes als advocaat te hebben ingeschakeld. Die ontkenning is, met name gelet op de als producties vijf bij memorie van grieven overgelegde brieven van 9 december 1992, 2 april 1993 en 17 mei 1993 van mr. Kloes waarin hij namens procespartij [geïntimeerde] om aanhouding vraagt van de behandeling van de zaak AR 1683/92, onvoldoende onderbouwd en toegelicht, alleen al omdat [geïntimeerde] geen enkel stuk uit deze procedure heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij toen in deze zaak een andere raadsman had dan mr. Kloes. Het Hof houdt het er dan ook voor dat mr. Kloes in die tijd als gemachtigd raadsman/advocaat voor [geïntimeerde] is opgetreden. Het Hof gaat wat dat betreft voorbij aan het bewijsaanbod van [geïntimeerde] omdat, gelet op het vorenstaande, hij zijn stelling dat mr. Kloes niet als zijn gemachtigde is opgetreden, onvoldoende heeft onderbouwd.
4.3.2.2 In beginsel moet het ervoor worden gehouden dat een advocaat volledig gemachtigd is door zijn cliënt. Voor zover dat in de betreffende procedure AR 1683/92 niet het geval zou zijn, is dat door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd gesteld. Het Hof gaat daarom ervan uit dat mr. Kloes volledig gemachtigd was. Dit leidt tot de conclusie dat de aandelenoverdracht geldig is geweest.
4.3.3 Voor zover mr. Kloes niet gemachtigd zou zijn geweest tot het treffen van een regeling, heeft Aventura, juist doordat [geïntimeerde] zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door een rechtsgeleerd raadsman, erop mogen vertrouwen dat deze raadsman bevoegd was om een regeling te treffen. Dat een rechtsgeleerd raadsman zijn bevoegdheden overschrijdt, komt voor risico van degene die deze raadsman heeft ingeschakeld.
4.4 De statuten van Aventura kennen een blokkeringsregel inhoudende, kort weergegeven, dat bij vervreemding van aandelen, de vervreemder deze aandelen eerst moet aanbieden aan medeaandeelhouders. Vast staat dat dit niet is geschied. [geïntimeerde] is van mening dat door de niet-naleving van deze regel de aandelen niet zijn overgedragen.
Ervan uitgaande dat een dergelijke blokkeringsregel geldig is (de regel kende in 1992-1993 hier te lande geen wettelijke basis), rijst de vraag of juist [geïntimeerde] als degene die in strijd met de blokkeringsregel heeft gehandeld, een beroep kan doen op deze regel. Het Hof beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat de blokkeringsregel ertoe strekt de, in dit geval enige, medeaandeelhouder te beschermen en niet de “aandeelhouder-vervreemder”, zoals ik dit geval [geïntimeerde], die dit beroep overigens ook pas ruim 15 jaar na de gestelde overdracht doet. Het beroep van [geïntimeerde] op de blokkeringsregel wordt dan ook verworpen. Het Hof laat hierbij tevens meewegen dat toepassing en handhaving van deze statutaire blokkeringsregel in dit bijzondere geval geen enkel redelijk doel dient.
4.5.1 De stelling van [geïntimeerde] dat de aandelenoverdracht nietig is omdat de aandelen om niet zouden zijn overgedragen, wat in strijd is met art. 1701 BW, faalt omdat dit feitelijk niet juist is. Uit de bij memorie van grieven als productie 7a en 7b overgelegde producties, waarvan de juistheid van de inhoud niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd is betwist, blijkt immers dat de overdracht heeft plaatsgevonden als onderdeel van een minnelijke regeling, waarbij partijen hebben verklaard over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar over en weer kwijting hebben verleend. Uit deze bewoordingen blijkt dat de aandelenoverdracht niet op zichzelf moet worden bezien, maar als onderdeel van een meer omvattende transactie, waarbij beide partijen over en weer hebben gegeven en gekregen.
4.5.2 De hiervoor genoemde minnelijke regeling is gesloten tussen enerzijds [geïntimeerde] en anderzijds Aventura. Waar Aventura zelf partij is bij de overdracht van de aandelen, zelfs de verkrijger, en de dadingsovereenkomst én de akte overdracht van aandelen heeft ondertekend, heeft de letterlijke naleving van art. 55 K geen enkel nut. Voor zover dit artikel dan ook is overtreden, heeft dat geen invloed op de geldigheid van de aandelenoverdracht.
4.6 [geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord onder nr. 27 gesteld dat Aventura onder nr. 25 in haar conclusie van dupliek heeft erkend dat de aandelen niet zijn overgedragen en dat er sprake is van een gedekt verweer in de zin van art. 278 Rv.
Het Hof verwerpt die stelling. Ten eerste is er geen sprake van een expliciete en ondubbelzinnige erkenning omdat Aventura het woord “zou” in genoemd nr. 25 heeft gebruikt. Ten tweede is het Hof van oordeel dat de betreffende opmerking van Aventura relevantie mist. [geïntimeerde] heeft immers niet een verklaring voor recht gevorderd dat hij zijn aandelen nooit heeft overgedragen; hij heeft nietigverklaring van de overdracht gevorderd. Het feit dat Aventura in eerste aanleg heeft gesteld dat de aandelen zijn vervallen, doet hier niet aan af. Het staat een partij in een geding als het onderhavige immers vrij om meerdere verweren te voeren, zelfs indien deze op het eerste gezicht tegenstrijdig lijken te zijn.
4.7 Al met al dient de vordering van [geïntimeerde] dan ook te worden afgewezen, zodat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd, met veroordeling van [geïntimeerde] in de aan de zijde van Aventura gerezen proceskosten. Het Hof ziet wat de proceskosten betreft geen redenen om een ander tarief dan het normale liquidatietarief toe te passen.
verklaart Aventura niet-ontvankelijk in haar “subsidiaire c.q. voorwaardelijk incidentele vordering”;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht als volgt:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, in de aan de zijde van Aventura gerezen proceskosten, in eerste aanleg begroot op Afl. 2.250,- aan gemachtigdensalaris en in hoger beroep begroot op Afl. 900,- aan griffierecht, Afl. 248,- aan kosten betekening akte van beroep en memorie van grieven en Afl. 5.100,- aan gemachtigdensalaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 17 mei 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.