ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ8733

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 25/05-H-316/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handeling bij huurkoopovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellant, die zich als economisch eigenaar van een woning beschouwt. De woning is via huurkoop verkocht door de geïntimeerde, die onrechtmatig heeft gehandeld door een ander huurkoopcontract voor te leggen dan het contract dat de huurkoper heeft ondertekend. De appellant heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, die is toegewezen. De appellant heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd en verzoekt om vernietiging van het eerdere vonnis en betaling van een bedrag van US$ 16.237,82, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

De geïntimeerde heeft in zijn memorie van antwoord geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis en veroordeling van de appellant in de kosten van het hoger beroep. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellant tijdig en op de juiste wijze appel heeft ingesteld. De appellant heeft zijn standpunt onderbouwd met correspondentie en andere stukken, waaruit blijkt dat de geïntimeerde hem onjuist heeft geïnformeerd over de huurkoopovereenkomst.

Het Hof oordeelt dat de geïntimeerde onrechtmatig heeft gehandeld door de appellant niet correct te informeren over de huurkoopovereenkomst. Dit heeft geleid tot schade voor de appellant, die het bedrag van de niet-afgedragen maintenance fee vordert. Het Hof vernietigt het vonnis van de eerste aanleg en wijst de vordering van de appellant toe, met veroordeling van de geïntimeerde in de proceskosten. Het Hof wijst ook het verzoek van de appellant om een verklaring voor recht af, omdat dit niet op de wet is gebaseerd.

Uitspraak

UITSPRAAK: 4 maart 2011
ZAAKNR.: AR 25/05-H-316/08
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[appellant],
wonend in de Verenigde Staten,
voorheen eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. R. Bergman,
tegen
[geïntimeerde],
wonend op Sint Eustatius,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. J. Veen en J. Meyer.
1. Verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Eustatius, (verder: het GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van18 september 2007. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
[appellant] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door indiening op 30 oktober 2007 van een akte van appel ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (hierna GEA Sint Maarten). Bij op 10 december 2007 ter griffie van het GEA Sint Maarten ingediende memorie van grieven heeft hij vier grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot veroordeling van [geïntimeerde] om aan hem te betalen US$ 16.237,82, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van US$ 2.435,67, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2004 (laatstgenoemde datum houdt een vermeerdering van eis in waartegen [geïntimeerde] zich niet heeft verzet), met, voor zover noodzakelijk, van waarde verklaring van het ten laste van [geïntimeerde] gelegde beslag, dan wel te verklaren voor recht dat bij toewijzing van de geldvordering het gelegde beslag executoriaal is geworden, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft ter griffie van het GEA Sint Maarten op 3 april 2008 een memorie van antwoord genomen, waarin hij heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag heeft slechts [appellant] onder overleggen van producties schriftelijk gepleit. Nadat [geïntimeerde] een akte uitlating producties heeft genomen, is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het door [appellant] ingestelde appel is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat hij daarin kan worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de ingediende memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 [appellant] stelt het volgende. Hij is economisch eigenaar van, dan wel rechthebbende van, kort gezegd een woning. Die woning is met toestemming van hem door [geïntimeerde] middels huurkoop verkocht. In de huurkoopovereenkomst heeft [geïntimeerde] zonder toestemming van hem, [appellant], een beding opgenomen inhoudende dat de huurkoper per maand $ 1.000,- aan maintenance fee (hierna de fee) dient af te dragen (zie onder 1 en 2 van het inleidend verzoekschrift). Van deze door [geïntimeerde] geïnde maintenance fee is $ 16.237,82 niet aan hem, [appellant], afgedragen. Aldus handelt [geïntimeerde] onrechtmatig (zie onder 3 van het inleidend verzoekschrift). Op pag. 2 van zijn conclusie van repliek voegt [appellant] daar nog aan toe dat hij met de huurverkoop heeft ingestemd, maar dat [geïntimeerde] hem een andere concept-verkoopovereenkomst heeft voorgehouden dan het door de koper ondertekende exemplaar. Verder stelt [appellant] aldaar dat de door de koper betaalde fee anders aangewend had kunnen worden ter voldoening van de koopprijs.
4.2 Bij repliek heeft [appellant] een groot aantal stukken, vooral correspondentie met en van [geïntimeerde], en kwitanties en rekeningen, overgelegd. GEA heeft hierover in het bestreden vonnis geoordeeld, kort gezegd, dat die stukken niet in de beoordeling worden betrokken. Voor zover GEA dat toen al met recht zou hebben mogen oordelen, geldt dit niet meer in dit hoger beroep, alleen al niet omdat [appellant] in zijn memorie van grieven expliciet en met name naar die stukken heeft verwezen en ook heeft gesteld welke conclusies daaruit getrokken moeten worden.
Met onder meer de brieven van 20 mei 1983, 23 februari 1984 (per abuis staat op pag. 4 memorie van grieven als jaartal “2004” vermeld), 25 juli 1985, 1 augustus 1985, 28 augustus 1985, 2 december 1986 en 26 februari 1987 heeft [appellant] zijn standpunt dat [geïntimeerde] hem aanmerkt als rechthebbende voldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft weliswaar het standpunt van [appellant] dat hij, [appellant] rechthebbende is, ontkend, doch hij heeft geen steekhoudende reden gegeven waarom hij al die brieven waarin hij, kort gezegd, verantwoording aan [appellant] aflegt over aan het huis bestede gelden, dan wel heeft geschreven. Aldus heeft hij het standpunt van [appellant] inhoudende dat [appellant] ten opzichte van hem, [geïntimeerde], rechthebbende is, onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat die stelling vaststaat.
4.3 Op pag. 10 van de memorie van grieven en onder 11 van zijn pleitnota heeft [appellant] gesteld dat hij heeft goedgekeurd een huurkoopovereenkomst met een koopprijs van $ 210.000,-, met een eerste aanbetaling van $ 25.000,- per 1 juli 2002 en een betaling van $ 90.000,- per uiterlijk 1 juli 2006. De koper kreeg echter van [geïntimeerde] een huurkoopovereenkomst voorgelegd met een koopprijs van $ 190.000,-, met een eerste aanbetaling van $ 25.000,- per 17 juli 2001, een betaling van $ 70.000,- per uiterlijk 1 juli 2005 en met de verplichting om per maand de fee van $ 1.000,- te betalen gedurende 5 jaren.
[geïntimeerde] heeft wat deze stelling betreft enkel aangevoerd (onder 37 van zijn memorie van antwoord) dat [appellant] in eerste aanleg heeft aangegeven akkoord te zijn gegaan met de koopprijs. Daarmee heeft [geïntimeerde] in feite erkend dat hij een koopovereenkomst ter goedkeuring aan [appellant] heeft voorgelegd. Hij heeft daarvoor geen enkele reden aangevoerd, zodat het Hof het ervoor houdt dat de reden voor de voorlegging van die overeenkomst die [appellant] heeft gegeven, juist is. De in nummer 37 in zijn memorie van antwoord door [geïntimeerde] geponeerde stelling dat [appellant] geen eigenaar is van het huis maakt dit niet anders, alleen al niet omdat [appellant] niet heeft gesteld juridisch eigenaar van het huis te zijn.
4.4 Gelet op het bovenstaande heeft [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig gehandeld. Een persoon die immers aan iemand die stelt “economisch eigenaar” te zijn, ter goedkeuring een huurkoopcontract voorhoudt dat niet dezelfde inhoud heeft als het contract dat de huurkoper tekent, handelt zonder meer maatschappelijk onzorgvuldig. Het Hof stelt hierbij nog vast dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat hij [appellant] onkundig heeft gehouden van de met de huurkoper overeengekomen fee.
4.5 Het Hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] door het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] schade heeft geleden. Aannemelijk is dat [appellant], indien [geïntimeerde] hem naar behoren had geïnformeerd over de werkelijke inhoud van de met betrekking tot de woning met de huurkoper gemaakte afspraken, de daaruit blijkende extra opbrengst zou hebben opgeëist, hetgeen ook zou stroken met de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en [xxx] en [appellant] voortvloeiend uit de niet betwiste mondelinge afspraken en de uitvoering daarvan zoals die blijkt uit de overlegde correspondentie. [geïntimeerde] heeft weliswaar gesteld dat hij voor de fee diensten heeft geleverd, maar zulks is door [appellant] betwist. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen, al was het maar door concrete diensten te noemen die een dergelijke fee waard zijn, hetgeen hij heeft nagelaten. Bij die stand van zaken zal het Hof aannemen dat de met de huurkoper overeengekomen fee extra opbrengst voor [appellant] had kunnen zijn.
4.6 De berekening en hoogte van het door [appellant] als schade gevorderde bedrag heeft [geïntimeerde] niet gemotiveerd bestreden. Dat bedrag is derhalve, gelet op het voorgaande toewijsbaar. Beslist zal dan ook worden als navermeld, met veroordeling van [geïntimeerde] als de in beide instanties in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding. De gevorderde van waarde verklaring van het beslag zal worden afgewezen als niet berustend op de wet omdat het beslag is gelegd op 23 augustus 2005, dus na de datum van inwerking treding van het vernieuwde Wetboek van Rechtsvordering (1 augustus 2005). [appellant] heeft geen belang bij zijn vordering voor zover inhoudende een verklaring voor recht dat bij toewijzing van de betalingsvordering het gelegde beslag executoriaal is geworden, zodat dat deel eveneens zal worden afgewezen.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen US$ 16.237,82 of de tegenwaarde hiervan in Nederlands-Antilliaanse courant, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ad US$ 2.435,67 of de tegenwaarde hiervan in Nederlands-Antilliaanse courant, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2004 tot de dag der algehele betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de aan de zijde van [appellant] gerezen proceskosten, tot op heden in eerste aanleg begroot op NAF. 750,- aan griffierecht, NAF. 197,50 betekening inleidend verzoekschrift, NAF. 1.800,- gemachtigdensalaris, NAF. 900,- verzoekschrift leggen beslag en NAF. 1.173,65 deurwaarderskosten beslag, en in hoger beroep begroot op NAF. 202,50 aan kosten betekening akte van appel en memorie van grieven en $ 2.847,- aan gemachtigdensalaris, althans, wat betreft de in NAF vermelde veroordelingen, de tegenwaarde daarvan naar de op Sint Eustatius courante munteenheid;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, P.E. de Kort en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 4 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.