Registratienrs. EJ 223/10 – H. 266/10
Uitspraak: 22 maart 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[vader],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de vader,
oorspronkelijk verweerder, thans appellant,
procederende in persoon,
[moeder],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de moeder,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
procederende in persoon,
partijen zijnde de ouders van:
[oudste kind], geboren [datum] 1994 in Curaçao, en
[tweede kind], geboren op [datum] 1996 in Curaçao.
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 223 van 2010 gegeven en op 16 september 2010 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2. De vader heeft in een beroepschrift, met producties, ingekomen op 28 oktober 2010, hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking. Hierin heeft hij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door hem te betalen bijdrage zal vaststellen op NAF. 400,= per maand voor beide kinderen.
1.3. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4. Op 22 februari 2011 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader en de moeder. Door de vader is een beschikking van het GEA van 16 december 2010 EJ 425/10 betreffende zijn onderhoudsplicht jegens twee andere kinderen ([dochter], geboren [datum] 2000 in Curaçao, en [derde zoon], geboren [datum] in Curaçao) overgelegd.
1.5. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van het Hof medegedeeld dat heden een beschikking wordt uitgesproken.
2. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.
3.1. In de bestreden beschikking is de vader veroordeeld maandelijks NAF. 500,= per kind te betalen, dus in totaal NAF. 1.000,= per maand. In de ter zitting overgelegde beschikking (zie rov. 1.4) is de vader voor twee andere kinderen eveneens veroordeeld NAF. 500,= per kind te betalen. Hij dient dus krachtens rechterlijke uitspraak maandelijks NAF. 2.000,= te betalen voor vier kinderen.
3.2. Aannemelijk is dat de vader aan woonlasten (eigen woning) maandelijks NAF. 1.416,= moet bijdragen; de rest wordt door zijn echtgenote gedragen. Ter zake van een lening moet NAF. 450,= worden betaald aan rente en aflossing. De maandelijkse kosten van een redelijk te achten bijscholing bedragen NAF. 216,=. De vaste lasten van de vader zijn dus, afgezien van de NAF. 2000,= door het GEA aan opgelegde onderhoudsbijdragen, minimaal ca. NAF. 2.000,= per maand.
3.3. De vader heeft, naast vorengenoemde vier kinderen, een kind bij zijn echtgenote en bovendien is zijn echtgenote in verwachting van een tweede kind.
3.4. Het netto-inkomen van de vader wisselt, maar schommelt rond de NAF. 4.000,=. Het netto-inkomen van zijn echtgenote is NAF. 2.200,= netto.
3.5. Bij ontoereikende draagkracht van de vader behoren zijn kinderen in beginsel gelijkelijk te worden behandeld. Men zie de uitspraak van de Hoge Raad van 13 december 1991, NJ 1992, 178, waarin is overwogen:
‘Op zichzelf is juist (…) dat de wet geen regeling geeft voor een situatie (…) waarin iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens kinderen uit zijn eerste en uit zijn tweede huwelijk, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om aan die verplichtingen volledig te voldoen. Een redelijke wetstoepassing brengt evenwel mede dat in zulk een geval het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen wordt verdeeld, in beginsel gelijkelijk tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte. Een andere opvatting zou tot gevolg hebben dat toevallige omstandigheden bepalen welk van de kinderen bij de anderen wordt achtergesteld, of zelfs dat de onderhoudsplichtige het in de hand heeft een of meer van zijn kinderen bij de anderen achter te stellen – omdat immers wel de onderhoudsplichtige maar niet de onderhoudsgerechtigde de mogelijkheid heeft wijziging van de andere bijdragen te verzoeken – hetgeen uit een oogpunt zowel van rechtszekerheid als van billijkheid onaanvaardbaar is. Het (…) probleem dat zich voordoet indien de onderhoudsplichtige wijziging verzoekt van de voor een van zijn kinderen te betalen bijdrage terwijl de rechter die over dat verzoek heeft te oordelen niet in de gelegenheid is om in samenhang daarmee de bijdragen voor de andere kinderen van die onderhoudsplichtige bij te stellen omdat een daartoe strekkend wijzigingsverzoek niet aan zijn oordeel is onderworpen, dient in beginsel aldus te worden opgelost dat de rechter de bijdrage waarvan wijziging aan hem is verzocht, vaststelt op het bedrag waarop hij haar met inachtneming van voormelde maatstaf zou hebben vastgesteld indien hij tegelijkertijd, eveneens met inachtneming van die maatstaf, over wijziging van de andere bijdragen te oordelen zou hebben gehad. Verwacht mag immers worden dat, wanneer de onderhoudsplichtige op grond van die vaststelling wijziging van de andere bijdragen verzoekt, de rechter die op dat verzoek moet beslissen met deze vaststelling rekening zal houden.’
3.6. De vader heeft aangeboden maandelijks NAF. 250,= per kind te betalen. Naar het oordeel van het Hof zou veroordeling tot een hoger bedrag per kind niet in overeenstemming zijn met de wettelijke maatstaven. Het Hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en de vader veroordelen tot betalen van NAF. 250,= per maand per kind, ingaande 1 oktober 2010. De draagkracht van de moeder laat echter niet toe dat zij eventueel tot terugbetaling moet overgaan wat ingevolge de beschikking van het GEA door de vader is betaald. Het Hof zal dienaangaande een voorziening geven.
3.7. In het onderhavige hoger beroep kan niet, zoals de vader kennelijk wenst, de op de twee andere kinderen betrekking hebbende beschikking van het GEA van 16 december 2010 (EJ 425/10) worden vernietigd. Ter zitting heeft het Hof de vader in overweging gegeven, nu de appeltermijn kennelijk is verstreken, bij het GEA wijziging van die beschikking te verzoeken op de grond dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord (artikel 1:401 lid 4 BW).
3.8. Gelet op de verhouding tussen partijen worden de kosten van deze procedure gecompenseerd.
- vernietigt de bestreden beschikking van 16 september 2010 (EJ 223/10), en opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat de vader ten behoeve van [oudste kind], geboren [datum] 1994, en [tweede kind], geboren op [datum] 1996, met ingang van 1 oktober 2010 een bijdrage van NAF. 250,= per maand per kind bij vooruitbetaling moet betalen aan de Voogdijraad in Curaçao (Raad voor het Welzijn van het Kind), met dien verstande dat voor zover tot heden de vader meer heeft betaald of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door hem is betaald of op hem is verhaald;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
- compenseert de kosten van deze procedure in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en E.M. van der Bunt, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.