ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ6350
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- P.E. de Kort
- L.C. Hoefdraad
- J.P. de Haan
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens termijnoverschrijding in civiele procedure
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door de appellanten is ingesteld tegen een verstekvonnis. De appellanten, die in de Verenigde Staten wonen, waren oorspronkelijk opposanten in de procedure en zijn nu in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van het Gerecht in Eerste Aanleg (GEA) van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten. Het GEA had hen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De appellanten hebben op 9 december 2009 een akte ter griffie van het GEA ingediend, waarna zij op 21 januari 2010 een memorie van grieven hebben ingediend. In deze memorie hebben zij twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en toewijzing van hun vorderingen, kosten rechtens.
The Ocean Club, de stichting die als geïntimeerde optreedt, heeft op 14 april 2010 een memorie van antwoord ingediend, waarin zij verzoekt het vonnis waarvan beroep te bevestigen en de appellanten in de kosten van de procedure te veroordelen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden van beide partijen pleitnotities overgelegd. Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door het GEA zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de grieven van de appellanten niet kunnen slagen. Het Hof heeft de overwegingen van het GEA overgenomen en voegde daaraan toe dat de appellanten op 26 maart 2008 nog een daad van bekendheid hebben gepleegd, maar dat dit niet leidt tot een verschoonbare termijnoverschrijding.
Het Hof heeft uiteindelijk het bestreden vonnis bevestigd en de appellanten veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op NAF. 219,50 aan betekeningskosten en NAF. 12.400,- voor gemachtigdensalaris. Deze uitspraak is gedaan door de rechters van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en is op 15 april 2011 in het openbaar uitgesproken.