ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ6344

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ-G-51/09-H-82/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Hof in gezags- en omgangszaak betreffende minderjarig kind

In deze zaak gaat het om een geschil over het gezag en de omgang met een minderjarig kind. De vader, wonend in Curaçao, heeft in eerste aanleg verzocht om omgang met zijn kind, dat bij de moeder in Nederland woont. Het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen heeft op 1 juli 2010 bepaald dat de vader recht heeft op telefonische omgang met het kind, maar heeft zijn overige verzoeken afgewezen. De vader is in hoger beroep gegaan, waarbij hij verzocht om het gezag over het kind alleen aan hem toe te kennen of gezamenlijk met de moeder, en om een omgangsregeling vast te stellen.

Tijdens de zitting op 29 maart 2011 heeft het Hof de zaak behandeld. Het Hof heeft vastgesteld dat het kind sinds 1 april 2009 in Nederland woont bij de moeder. Gezien de bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag, dat de bevoegdheid van het Hof verbindt aan de gewone verblijfplaats van het kind, heeft het Hof geconcludeerd dat het onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Het Hof heeft de kosten van de procedure in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 26 april 2011 door de rechters van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Registratienummer: EJ-G-51/09-H-82/11
Uitspraak: 26 april 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[vader],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg verzoeker, thans appellant,
hierna te noemen: de vader,
gemachtigde: mr. O.A. Martina,
- tegen -
[moeder],
wonend in Nederland,
in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
in hoger beroep niet verschenen.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij beschikking van 1 juli 2010 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: GEA) uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de vader recht heeft op omgang met het minderjarige kind [kind] (hierna te noemen: het kind) in die zin dat hij het kind iedere dag kan bellen tussen 15:00 uur en 19:00 uur Nederlandse tijd en het overig verzochte afgewezen.
1.2 De vader is in hoger beroep gekomen van deze beschikking door op 12 augustus 2010 een beroepschrift in te dienen. Het hoger beroep strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking vernietigt en, opnieuw rechtdoende, bepaalt dat de vader alleen het gezag over het kind heeft, althans de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over het kind hebben, en een omgangsregeling ten gunste van de vader vaststelt.
1.3 Het hoger beroep is ter zitting behandeld door het Hof op 29 maart 2011, waar de vader in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.4 Beschikking is bepaald op heden.
2. Bevoegdheid
2.1 Allereerst dient beoordeeld te worden of het Hof bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep, nu het gaat om het gezag over en de omgang met een minderjarig kind. Daarbij zal het Hof de bevoegdheidsregel in de artikelen 1 en 5 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag analogisch toepassen (vgl. HR 1 oktober 1999, NJ 2001, 212 en Gemeenschappelijk Hof van Justitie 29 september 2009, LJN: BJ9614). Deze bevoegdheidsregel knoopt aan bij de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de beslissing.
2.2 Het GEA heeft in de bestreden beschikking onder rov. 2.6 overwogen dat de moeder op 1 april 2009 met het kind in Nederland is aangekomen en dat het kind sindsdien bij de moeder woont. De vader heeft niet gegriefd tegen deze overweging, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.
2.3 Voorts woont het kind, naar het Hof uit de verklaringen van de vader ter zitting op 29 maart 2011 begrijpt, nog immer in Nederland bij de moeder. Nu het kind reeds ongeveer twee jaren in Nederland woont, kan niet worden geoordeeld dat hij zich thans wat zijn verblijf betreft nog in een overgangssituatie bevindt. Feiten en/of omstandigheden die kunnen leiden tot een andersluidend oordeel zijn gesteld noch gebleken (vgl. Gemeenschappelijk Hof van Justitie 10 augustus 2010, LJN: BN5656).
2.4 Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat het kind zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland.
2.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Hof zich onbevoegd dient te verklaren van het hoger beroep kennis te nemen. Gelet op de aard van het geschil en de verhouding tussen partijen zullen de kosten van de procedure in hoger beroep worden gecompenseerd.
BESLISSING
Het Hof:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.E. de Kort, J.P. de Haan en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 april 2011.