Registratienummer: KG 153/10 - H 17/11
Uitspraak: 19 april 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in kort geding in de zaak van:
1. de naamloze vennootschap DIARIO N.V.,
2. [appellant sub 2],
gevestigd onderscheidenlijk wonend in Aruba,
oorspronkelijk gedaagden, thans appellanten,
gemachtigde: mr. L.D. Gomez,
[minister],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.E. Blaauw.
Partijen worden hierna “Diario”, “[appellant sub 2]” en “[minister]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak in kort geding gewezen vonnis van 10 februari 2010.
1.2 Diario en [appellant sub 2] zijn in hoger beroep gekomen van dit vonnis door een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven hebben zij zes grieven tegen dit vonnis aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis (gedeeltelijk) zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [minister] niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel zal afwijzen, met veroordeling van [minister] in de kosten van beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [minister] het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep bevestigt, met veroordeling van Diario en [appellant sub 2] in de kosten in eerste aanleg en hoger beroep.
1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben beide partijen afgezien van pleidooi, met dien verstande dat namens Diario en [appellant sub 2] nog is opgemerkt dat zij alles kunnen bewijzen.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
Diario en [appellant sub 2] zijn tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1 Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1 feiten vastgesteld. Deze vaststelling is in hoger beroep niet bestreden. Het Hof heeft daartegen bovendien ambtshalve geen bedenkingen. Van die feiten zal daarom ook in hoger beroep worden uitgegaan.
4.2 De enkele omstandigheid dat [minister] voorafgaand aan de behandeling van dit kort geding in eerste aanleg in persconferenties heeft gereageerd op de beschuldigingen in het dagblad Diario dat zij corrupt is, kan er niet toe leiden dat zij niet voldoende belang heeft bij de door het GEA in het vonnis waarvan beroep toegewezen vordering tot rectificatie. Dit betekent dat grief 1 faalt.
4.3 Bij de beoordeling van de grieven 2 tot en met 5 stelt het Hof het volgende voorop. Uitgangspunt is dat de toegewezen vordering tot rectificatie een beperking inhoudt van het in artikel 10 lid 1 EVRM gewaarborgde recht van vrijheid van meningsuiting van Diario en [appellant sub 2]. Dit recht kan slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen, waaronder de bescherming van rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de beschuldiging dat [minister] corrupt is in de onder 1.4 van het vonnis waarvan beroep weergegeven “Editiorial” van 12 januari 2010, onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, dient op basis van alle terzake dienende omstandigheden van het geval een belangenafweging te worden gemaakt tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van Diario en [appellant sub 2] enerzijds en het recht op eer en goede naam van [minister] anderzijds.
4.4 Bezien vanuit het algemeen belang beogen Diario en [appellant sub 2] met de “Editiorial” van 12 januari 2010 en de publicaties van 26 augustus 2009 en 19, 28 en 30 november 2009 die inzet waren van het kort geding met zaaknummer KG no. 3980 van 2009 een ernstige misstand aan de kaak te stellen. Het gaat daarbij immers om de maatschappelijk relevante vraag of [minister] zich als minister van Sociale Zaken, Infrastructuur en Onderwijs schuldig heeft gemaakt aan corruptie. Het partijdebat heeft zich voornamelijk toegespitst op de zogenoemde Seroe Colorado kwestie, maar blijkens de “Editiorial” van 12 januari 2010 en de publicaties van 28 en 30 november 2009 hebben Diario en [appellant sub 2] ook de aandacht wensen te vestigen op, naar zij stellen, de bevoordeling door [minister] van campagnefinanciers, de bouw van een brug tegen het advies van haar eigen adviseurs en het aannemen door haar van een miljoen gulden van een offshore bedrijf.
4.5 Aan de andere kant dient de beschuldiging dat een minister corrupt is als een zware beschuldiging te worden beschouwd. Ook mag worden verwacht dat een dergelijke beschuldiging schadelijke gevolgen heeft voor de geloofwaardigheid van de betrokken minister en voor zijn of haar verdere carrière. In het normale spraakgebruik wordt onder ‘corruptie’ immers verstaan ‘omkoping’. De beschuldiging dat een minister corrupt is houdt derhalve in dat hij of zij gebruik heeft gemaakt van of heeft meegedaan aan omkoping. Hiermee wordt in elk geval geïmpliceerd dat de betrokken minister publieke middelen waar deze als minister de beschikking over heeft voor persoonlijke doeleinden heeft aangewend. Het Hof ziet voorshands geen aanleiding om van het normale spraakgebruik af te wijken en de door Diario en [appellant sub 2] aan een wetenschappelijk rapport ontleende definitie van de term ‘corruptie’, te weten handelen in strijd met het concept van goed bestuur, te hanteren.
4.6 Evenals het GEA is het Hof voorshands van oordeel dat, zoals ter beoordeling voorligt, ten tijde van de publicatie van de “Editiorial” van 12 januari 2010 de beschuldiging dat [minister] corrupt is onvoldoende steun in het feitenmateriaal zoals dat blijkt uit de in dit geding overgelegde stukken vond om de kwalificatie ‘corrupt’ te rechtvaardigen. Dit geldt zowel voor de Seroe Colorado kwestie als voor de andere in de “Editiorial” genoemde kwesties. Door [minister] desondanks corrupt te noemen hebben Diario en [appellant sub 2] het recht op eer en goede naam van [minister] geschonden. Aan het bewijsaanbod van Diario en [appellant sub 2] wordt voorbijgegaan omdat voor nader onderzoek in het kader van dit kort geding geen ruimte is; de aard van een kort geding procedure leent zich niet voor nadere bewijslevering.
4.7 Alles overwegend is de uitkomst van de te maken belangenafweging dat het recht op eer en goede naam van [minister] in dit geval zwaarder weegt dan het recht op vrijheid van meningsuiting van Diario en [appellant sub 2]. Gezien de vitale rol van publieke waakhond die de pers heeft in een democratische samenleving op grond van de jurisprudentie van het EHRM dient de vrijheid van Diario en [appellant sub 2] om te publiceren over een ernstige misstand als de corruptie van een minister te worden gewaarborgd. De toegewezen vordering tot rectificatie strekt er niet toe Diario en [appellant sub 2] ervan te weerhouden feiten te publiceren over genoemde kwesties. Echter, [minister] hoefde de beschuldiging dat zij corrupt is in de “Editiorial” van 12 januari 2010 niet te “incasseren”, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat deze beschuldiging betrekking had op haar ministerschap, en niet op haar privéleven. Daarbij heeft het Hof voorts meegewogen het gebrek aan inkleding van de beschuldiging, nu deze in het oog springend in de kop is geplaatst en in stellige bewoordingen is geformuleerd (“Sin ningun duda: Marisol ta corupto!”).
4.8 Gelet op het vorenoverwogene kan de precieze inhoud en strekking van de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het onder zaaknummer KG no. 3980 van 2009 bij het GEA aanhangige geding in het midden blijven, met dien verstande dat het Hof - met toepassing van het Haviltex-criterium (zie HR 2 april 2004, JOL 2004, 177; X/Eemsmond) - overweegt dat niet valt in te zien dat door, zoals onder punt 4 van de minnelijke regeling (zie productie 5 bij het inleidend verzoekschrift) is opgenomen, afstand te doen van elk vorderingsrecht in verband met de in dat geding door haar gewraakte publicaties [minister] afstand heeft gedaan van de haar toekomende rechten en bevoegdheden ten aanzien van eventuele nieuwe onrechtmatige publicaties door Diario en [appellant sub 2].
4.9 Het vorenstaande brengt mee dat de grieven 2 tot en met 5 falen.
4.10 Grief 6 slaagt in zoverre dat het Hof van oordeel is dat [appellant sub 2], ten aanzien van wie geen veroordeling is uitgesproken, ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld. Het Hof zal [minister] veroordelen in de aan de zijde van [appellant sub 2] gerezen proceskosten. Aangezien gesteld noch aannemelijk geworden is dat [appellant sub 2] naast Diario proceskosten heeft gemaakt, zal het Hof deze begroten op nihil.
4.11 Het voorgaande tot de conclusie dat het vonnis van het GEA dient te worden bevestigd, behoudens wat betreft de veroordeling van [appellant sub 2] in de proceskosten. Over de proceskosten in hoger beroep zal worden beslist als navermeld.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend wat betreft de veroordeling van [appellant sub 2] in de proceskosten, en in zoverre opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [minister] in de proceskosten in eerste aanleg aan de zijde van [appellant sub 2] gevallen, tot op heden begroot op nihil;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Diario in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [minister] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 206,- aan exploitkosten en Afl. 3.400,- aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [minister] in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [appellant sub 2] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.E. de Kort, F.J.P. Lock en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 april 2011.