ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ6339

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR-56/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen salarisbeschikking curatoren in faillissement M.I.D. Capital Corporation N.V.

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de curatoren [curator sub 1] en [curator sub 2] tegen de salarisbeschikkingen van de rechter-commissaris mr. A.M.P. Geelhoed in het faillissement van M.I.D. Capital Corporation N.V. De rechter-commissaris had op 26 april 2010 de salarissen van de curatoren vastgesteld, maar deze beschikking werd door de curatoren betwist. Ze voerden aan dat er gronden waren om het appelverbod van artikel 63 lid 3 van het Faillissementsbesluit te doorbreken, omdat fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging zouden zijn geschonden. De curatoren stelden dat de rechter-commissaris niet het beginsel van hoor en wederhoor in acht had genomen en dat de geboden termijn voor toelichting onredelijk kort was. Daarnaast werd betoogd dat de rechter-commissaris niet als een onpartijdige rechter kon worden aangemerkt, wat in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het Hof oordeelde dat het hoger beroep van de curatoren niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het was ingesteld na het verstrijken van de termijn van vijf dagen. Het Hof concludeerde dat de curatoren niet hadden aangetoond dat zij niet in staat waren om tijdig hoger beroep in te stellen. Bovendien werd het betoog over de schending van het beginsel van hoor en wederhoor verworpen, omdat de curatoren niet hadden verzocht om uitstel of om een andere wijze van toelichting. Het Hof oordeelde dat de regeling van het salaris van de curator door de rechter-commissaris niet in strijd was met de eisen van een onafhankelijke en onpartijdige behandeling zoals vereist door het EVRM.

De beslissing van het Hof was dat de curatoren niet-ontvankelijk werden verklaard in hun hoger beroep voor zover dit betrekking had op het afwijzende deel van de beschikking van 26 april 2010, en dat het hoger beroep voor het overige werd verworpen. Deze beschikking werd uitgesproken op 29 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Registratienummer: HAR-56/10
Uitspraak: 29 maart 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking
in de zaak van:
1. [curator sub 1],
en
2. [curator sub 2],
voormalig curatoren in het faillissement van M.I.D. Capital Corporation N.V.,
beiden wonende in Curaçao,
appellanten,
gemachtigden: mrs. C.H.M. Fiévez en K. Frielink.
Andere belanghebbende:
Mr. P.E.A.L.M. van de Laarschot, curator in het faillissement van M.I.D. Capital Corporation N.V.
Appellanten worden hierna aangeduid als [curator sub 1] en [curator sub 2], M.I.D. Capital Corporation N.V. als MIDCC.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij afzonderlijke beschikkingen van 26 april 2010 heeft de rechter-commissaris in het faillissement van MIDCC, mr. A.M.P. Geelhoed, de salarissen vastgesteld van [curator sub 1] en [curator sub 2], toen de curatoren in dat faillissement.
1.2 In afzonderlijke brieven van 27 april 2010 aan [curator sub 1] en [curator sub 2] heeft de rechter-commissaris de beschikkingen toegelicht. Beiden heeft zij bericht dat vergoeding voor een deel van de werkzaamheden werd afgewezen, omdat het werkzaamheden betrof die het gevolg waren van niet-voldoening aan de verslagleggingsverplichting.
1.3 In haar brief aan [curator sub 2] heeft zij voorts geschreven dat voor de resterende werkzaamheden een vergoeding van 25% werd toegekend aangezien sprake was van excessief declareren. Voor het geval [curator sub 2] van mening zou zijn dat die correctie ten onrechte was toegepast, heeft de rechter-commissaris, kort weergegeven, hem in de gelegenheid gesteld zulks uiterlijk 10 mei 2010 aan haar kenbaar te maken door middel van een onderbouwde toelichting.
In haar brief aan [curator sub 1] heeft de rechter-commissaris verder geschreven, zakelijk weergegeven, dat een aantal andere werkzaamheden buiten beschouwing werden gelaten omdat die bij gebreke van voldoende specificatie en verslaglegging niet konden worden getoetst, doch dat een toetsing nog zou kunnen plaatsvinden indien [curator sub 1] uiterlijk 3 mei 2010 het vijfde verslag zou indienen dan wel uiterlijk 10 mei 2010 een onderbouwde toelichting zou geven.
1.4 Bij afzonderlijke brieven van 2 juni 2010 aan [curator sub 1] en [curator sub 2] heeft de rechter-commissaris, voor zover van belang, een vergoeding – in het geval van [curator sub 2]: voor meer dan 25% – voor de onder 1.3 bedoelde werkzaamheden definitief afgewezen. Bij beschikking van 3 juni 2010 heeft de rechter-commissaris het aanvullend salaris van [curator sub 1] vastgesteld (en aldus de verzochte vergoeding ten dele toegewezen).
1.5 Bij op 7 juni 2010 ingekomen ‘akte van hoger beroep’, met bijlagen, zijn [curator sub 1] en [curator sub 2] in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 26 april 2010, 2 juni 2010 en 3 juni 2010 van de rechter-commissaris (hierna ook: de salarisbeschikkingen).
1.6 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzittingen van het Hof op 8 en 17 december 2010. [curator sub 2] was aanwezig op de zitting van 8 december 2010, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Fiévez. Op de zitting van 17 december 2010 zijn zowel [curator sub 2] als [curator sub 1] verschenen, evenals hun gemachtigden. Op beide zittingen was tevens aanwezig mr. P.E.A.L.M. van de Laarschot, in zijn hoedanigheid van (huidig) curator in het faillissement van MIDCC. [curator sub 1] en [curator sub 2] hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Fiévez heeft in dat verband op beide zittingen pleitnotities, met bijlagen, overgelegd. Voorafgaande aan de zittingen, bij e-mailberichten van 3 en 13 december 2010, heeft zij het Hof, alsmede de (huidige) rechter-commissaris faillissementen, mr. P.E. de Kort, een aantal producties doen toekomen. Op de zitting van 17 december 2010 heeft ook mr. Van de Laarschot het woord gevoerd. Hij heeft voorafgaande aan die zitting, bij brief van 14 december 2010, een aantal producties gestuurd aan het Hof en, blijkens bedoelde brief, copie conform gemaild naar mrs. Fiévez en Frielink.
1.7 Beschikking is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid en de beoordeling
2.1 Bij de beantwoording van de vraag naar de ontvankelijkheid van [curator sub 1] en [curator sub 2] in hun hoger beroep en, ingeval van ontvankelijkheid, de beoordeling van het hoger beroep stelt het Hof het volgende voorop.
2.2 De artikelen 63 en 67 van het in deze zaak toepasselijke Faillissementsbesluit 1931 (P.B. 1932, no. 58, nadien gewijzigd; hierna: Fb) luiden, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 63
1. Van de beschikkingen van den rechter-commissaris vermeld in de artikelen 55a derde lid, 59a, 64 tweede lid, 69 eerste lid, 82 en 93 is gedurende vijf dagen hoger beroep open op het Hof van Justitie.
2. (…)
3. Tegen de overige beschikkingen van den rechter-commissaris is hoger beroep niet toegelaten.
Artikel 67
1. Onverminderd het bepaalde in het derde lid van artikel 12, stelt de rechter-commissaris het salaris van den curator in elk faillissement vast.
2. (…)
Aangezien tot de beschikkingen van de rechter-commissaris waartegen artikel 63 lid 1 Fb hoger beroep op het Hof openstelt, niet behoort de vaststelling van het salaris van de curator, is hoger beroep van de beschikkingen van 26 april, 2 juni en 3 juni 2010 op grond van het derde lid van die bepaling uitgesloten.
2.3 [curator sub 1] en [curator sub 2] onderkennen dit. Zij stellen zich evenwel op het standpunt dat in het onderhavige geval gronden zijn om het appelverbod van artikel 63 lid 3 Fb te doorbreken nu bij de totstandkoming van de salarisbeschikkingen fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging zijn geschonden, met als gevolg dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling. Kort weergegeven, voeren zij daartoe aan:
i) dat voor zover bij de beschikking van 26 april 2010 vergoeding van werkzaamheden is afgewezen in verband met niet-voldoening aan de verslagleggingsverplichting, de rechter-commissaris ten onrechte niet het beginsel van hoor en wederhoor in acht heeft genomen (akte van hoger beroep, onder 10; pleitnotities d.d. 17 december 2010, onder 24 sub c, 32-33);
ii) dat voor zover de rechter-commissaris bij haar beschikking van 26 april 2010 ten aanzien van overige werkzaamheden aan [curator sub 1] en [curator sub 2] tot en met 10 mei 2010 de gelegenheid heeft geboden hun verzoeken nader toe te lichten, dat geen redelijke gelegenheid was omdat de toe te lichten uren door middel van het gehele faillissementsdossier dienden te worden toegelicht en de geboden termijn in de gegeven omstandigheden onredelijk kort was. Ook in zoverre is sprake van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor (pleitnotities d.d. 17 december 2010, onder 24 sub d, 32-33);
iii) dat een rechter-commissaris die het salaris vaststelt en een salarisbeschikking afgeeft, objectief niet kan worden aangemerkt als een onpartijdige rechter en daarom niet als een ‘impartial tribunal’ in de zin van artikel 6 EVRM (pleitnotities d.d. 17 december 2010, onder 28-31).
2.4 Naar het oordeel van het Hof kan hun in rechtsoverweging 2.3 en onder i) weergegeven betoog [curator sub 1] en [curator sub 2] niet baten omdat, ervan uitgaande dat hun een geslaagd beroep op een doorbrekingsgrond toekomt, het hoger beroep niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingesteld. Voor die termijn zoekt het Hof aansluiting bij de vijfdaagse appeltermijn van artikel 63 lid 1 Fb. Salarisbeschikking-en als de onderhavige houden immers in zoverre verband met de in die bepaling (wel) genoemde beschikkingen dat zij worden gegeven in het kader van (het toezicht op) het beheer en de vereffening van de failliete boedel en dat met het oog op een voortvarende afwikkeling van de boedel een korte appeltermijn geboden is. In zoverre vloeit uit het Fb voort dat titel 10 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), en daarmee de zesweekse appeltermijn van artikel 429n Rv, hier niet van toepassing is (artikel 429a Rv). Hieraan kan niet afdoen, zoals [curator sub 1] en [curator sub 2] stellen (pleitnotities d.d. 8 december 2010, onder 4, 5-7, 15-17), dat de rechter-commissaris niet binnen korte termijn op hun salarisverzoeken heeft beschikt en dat het Hof eerst nadat een aantal maanden na het indienen van het hoger beroep was verstreken de zaak heeft geappointeerd.
2.5 Nu het hoger beroep op 7 juni 2010 is ingesteld en dus na het verstrijken van de termijn van vijf dagen, brengt het voorgaande mee dat [curator sub 1] en [curator sub 2] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in het hoger beroep voor zover dat ziet op, kort gezegd, het afwijzende deel van de salarisbeschikking van 26 april 2010.
2.6 Het in rechtsoverweging 2.3 en onder ii) samengevatte betoog kan naar het oordeel van het Hof niet tot doorbreking van het appelverbod leiden. Dat van een redelijke gelegenheid tot toelichting geen sprake was en aldus het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, is niet komen vast te staan. Dit volgt reeds uit de omstandigheid dat niet is gesteld of gebleken dat [curator sub 1] of [curator sub 2] – beiden ervaren faillissementscuratoren, verbonden aan kantoren met meerdere medewerkers, en die eerder de discussie met de rechter-commissaris niet uit de weg zijn gegaan (zie in dit verband de procedure die heeft geleid tot HR 21 januari 2011, LJN BO7868) – de rechter-commissaris hebben verzocht om uitstel of verlenging van de door haar gestelde termijn dan wel om een andere wijze van toelichten, of dat van hen redelijkerwijs niet kon worden gevergd een dergelijk verzoek te doen. Evenmin gesteld of gebleken is dat [curator sub 1] of [curator sub 2] de rechter-commissaris hebben verzocht om uitleg bij haar aantekeningen in de facuurspecificaties omdat die voor hen onvoldoende duidelijk waren. Integendeel heeft [curator sub 1] bij brief van 6 mei 2010 zijn nadere toelichting zonder voorbehoud ingediend (productie 4A bij akte van hoger beroep), en heeft [curator sub 2] bij brief van 10 mei 2010 de rechter-commissaris laten weten niet bereid te zijn om aan haar verzoek te voldoen omdat hij dat verzoek onzuiver vond en omdat vanwege het tijdsverloop de kans groot was dat hij niet alles goed zou kunnen weergeven (productie 4B bij akte van hoger beroep). Hierop stuit al hetgeen [curator sub 1] en [curator sub 2] in dit verband hebben aangevoerd af.
2.7 De in rechtsoverweging 2.3 en onder iii) weergegeven stelling levert naar het oordeel van het Hof evenmin een grond voor doorbreking van het appelverbod op. Dat in het systeem van het Fb de rechter-commissaris het salaris van de curator vaststelt en de salarisbeschikking geeft, brengt als zodanig niet mee dat die regeling niet voldoet aan de eis van een behandeling door een (onafhankelijk en) onpartijdig gerecht in de zin van artikel 6 EVRM.
2.8 Het voorgaande leidt ertoe dat [curator sub 1] en [curator sub 2] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun hoger beroep voor zover dat ziet op het afwijzende deel van de beschikking van 26 april 2010 en dat hun hoger beroep voor het overige zal worden verworpen.
BESLISSING
Het Hof:
verklaart [curator sub 1] en [curator sub 2] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op het afwijzende deel van de beschikking van 26 april 2010;
verwerpt het hoger beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, E.M. van der Bunt en H.J. van Kooten, leden van het Hof, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 29 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.