ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ6328

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 27/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van tenuitvoerlegging van veroordeling in civiele zaak tussen Kildare Properties Ltd en Roseau Holding Corp

In deze zaak heeft Kildare Properties Ltd, h.o.d.n. Caravanserai Beach Resort, een verzoek ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een veroordeling die op 25 januari 2011 door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) was uitgesproken. Deze veroordeling verplichtte Kildare tot betaling van een bedrag van US $ 78.306,-- aan Roseau Holding Corp, h.o.d.n. Boteak Inc. Kildare betoogde dat Boteak geen belang had bij de tenuitvoerlegging, omdat zij geen rechtsmiddelen had aangewend tegen Kildare. Boteak daarentegen stelde dat zij in ernstige financiële problemen verkeerde door het uitblijven van betalingen door Kildare, wat haar leveranciers en klanten in gevaar bracht.

Het Hof overwoog dat Boteak, als de partij die de veroordeling tot betaling had verkregen, vermoedelijk het vereiste belang had bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het Hof vond het argument van Kildare over het ontbreken van een belang niet overtuigend, vooral niet gezien de financiële moeilijkheden van Boteak. Het Hof concludeerde dat het restitutierisico dat Kildare aanvoerde niet voldoende was om de tenuitvoerlegging te schorsen. Kildare had ook niet aangetoond dat Boteak geen verhaalsmogelijkheden bood, en het Hof nam in overweging dat Kildare zelf beslag had gelegd op de handelsvoorraad van Boteak.

Uiteindelijk wees het Hof de vordering van Kildare tot schorsing van de tenuitvoerlegging af en veroordeelde Kildare in de kosten van het incident. De uitspraak werd gedaan door de rechters J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en J.P. de Haan op 26 april 2011.

Uitspraak

Registratienummer: HAR 27/11
Uitspraak: 26 april 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis op vordering ex artikel 272 Rv in de zaak van:
KILDARE PROPERTIES LTD, h.o.d.n. Caravanserai Beach Resort,
gevestigd te Tortola,
oorspronkelijk eiseres in conventie tevens gedaagde in reconventie,
thans appellante en eiseres in het incident,
gemachtigden: mrs. J. Veen en J. Meyer,
- tegen -
ROSEAU HOLDING CORP, h.o.d.n. Boteak Inc.,
met gekozen domicilie te Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde en gedaagde in het incident,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok.
Partijen worden hierna “Kildare” en “Boteak” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen met registratienummer A.R. 2009/202 en 230 gewezen vonnissen van 25 januari 2011 en 8 maart 2011.
1.2 Kildare heeft een vordering ex artikel 272 Rv ingediend. Deze vordering strekt ertoe dat het Hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van 25 januari 2011, van welk vonnis Kildare bij akte van appel van 16 februari 2011 in hoger beroep is gekomen, schorst, kosten rechtens.
1.3 Boteak heeft een verweerschrift ingediend, waarbij zij het Hof heeft verzocht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van Kildare integraal af te wijzen, met veroordeling van Kildare in de kosten van de procedure.
1.4 Op de voor behandeling van de vordering bepaalde dag, 14 april 2011, is geen van partijen ter terechtzitting van het Hof verschenen. Nu dit kennelijk berustte op miscommunicatie heeft het Hof in overleg met partijen hen in de gelegenheid gesteld om pleitaantekeningen over te leggen, hetgeen zij beiden hebben gedaan.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
2. De beoordeling in het incident
2.1 Bij de beoordeling van een vordering ex artikel 272 Rv moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.2 Blijkens de gedingstukken ligt ter beoordeling van het Hof voor de vraag of de tenuitvoerlegging van de veroordelingen in het vonnis van 25 januari 2011 van Kildare tot betaling van het bedrag van US $ 78.306,-- vermeerderd met wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aan Boteak dient te worden geschorst.
2.3 Bij de belangenafweging tussen partijen stelt het Hof voorop dat Boteak als degeen die veroordelingen tot betaling van een geldsom verkreeg, waaronder het bedrag van US $ 78.306,-- als betaling ter nakoming van de verplichtingen van Kildare uit hoofde van door partijen aangegane overeenkomst van 11 augustus 2008, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben.
Dit vermoeden wordt niet weerlegd door het betoog van Kildare dat Boteak geen (in redelijkheid te respecteren) belang heeft bij de tenuitvoerlegging van de veroordelingen omdat zij nimmer rechtsmiddelen heeft aangewend tegen Kildare of Kildare in rechte heeft betrokken en dat zij de door het GEA toegewezen vordering eerst in reconventie heeft ingesteld.
Bovendien heeft Boteak haar belang nader onderbouwd door te stellen dat zij in ernstige financiële moeilijkheden is geraakt door het langdurig niet betalen door Kildare doordat zij als kleine onderneming daardoor haar leveranciers niet kon betalen en daardoor haar klanten niet tijdig de goederen (meubels) kon leveren.
2.4 Het daartegenover gestelde restitutierisico is naar het oordeel van het Hof niet voldoende om de tenuitvoerlegging van de veroordelingen te schorsen.
Bij dit oordeel heeft het Hof mede in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat Kildare niet bij het aangaan van de overeenkomst van 11 augustus 2008 wist of kon weten dat Boteak zoals Kildare stelt geen noemenswaardige verhaalsmogelijkheden zou bieden. Gelet daarop dient de onmogelijkheid van terugbetaling voor haar eigen rekening en risico te komen.
Daarnaast heeft, tegenover de concretisering van het restitutierisico door Kildare, Boteak voldoende gemotiveerd betwist dat zij geen noemenswaardige verhaalsmogelijkheden biedt. Daarbij heeft zij naar voren gebracht dat in eerste aanleg door Kildare beslag is gelegd op een handelsvoorraad van Boteak.
2.5 Kildare heeft nog aangevoerd dat de eerste gemachtigde van Kildare de vorderingen van Kildare niet duidelijk genoeg heeft onderbouwd en daarbij heeft nagelaten belangrijk bewijs in te brengen. Daarbij doelt zij op e-mailcorrespondentie, in het bijzonder een e-mailbericht d.d. 12 oktober 2009, die de huidige gemachtigde van Kildare bij voorbereiding van het hoger beroep in het dossier heeft aangetroffen.
Het Hof overweegt dienaangaande dat het aantreffen van de e-mailcorrespondentie noch de e-mailcorrespondentie zelf kunnen gelden als feiten of omstandigheden die door het GEA bij het vonnis van 25 januari 2011 niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na dit vonnis hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat daarvan wordt afgeweken.
Voorts zal in hoger beroep moeten blijken of in het bijzonder het e-mailbericht d.d. 12 oktober 2009 tot een andere beslissing over de vordering van Boteak leidt dan de door het GEA in het vonnis van 25 januari 2011 gegeven beslissing. In dit kader dient dat buiten beschouwing te blijven. Het daarop gerichte pleidooi van Kildare kan dan ook niet bijdragen aan het oordeel dat haar belangen zwaarder wegen.
2.6 Andere belangen van Kildare die zwaarder zouden wegen dan het belang van Boteak en daarom tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 25 januari 2011 zouden moeten leiden, zijn niet gesteld en zijn het Hof ook niet gebleken.
2.7 De vordering moet op grond van het voorgaande worden afgewezen. Kildare zal zoals verzocht worden veroordeeld in de kosten van het incident.
BESLISSING
Het Hof:
wijst de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 25 januari 2011 af;
veroordeelt Kildare, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incident aan de zijde van Boteak tot op heden begroot op NAF. 1.000,--.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 april 2011.