ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0668

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 768/09-H-248/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis inzake optie-overeenkomst en proceskostencompensatie

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], die een optie-overeenkomst had gesloten, en [geïntimeerde], die als derde partij medeondertekende. De appellante had een voorschot van NAF. 10.000,- aan de makelaar moeten betalen, wat door het Hof werd bevestigd. De appellante was in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, waarin de proceskosten waren gecompenseerd. Het Hof oordeelde dat de proceskosten in eerste aanleg door [geïntimeerde] moesten worden gedragen, omdat hij als overwegend in het ongelijk was gesteld. De appellante had drie grieven ingediend, maar het Hof oordeelde dat de grieven met betrekking tot de proceskosten niet gegrond waren. Het Hof bevestigde het vonnis van het GEA, behalve voor de proceskostencompensatie en de afwijzing van de kosten voor betekening van de aanmaning. Het Hof veroordeelde [geïntimeerde] tot betaling van NAF. 212,50 aan [appellante] en de kosten van de procedure in eerste aanleg. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan door de rechters J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt.

Uitspraak

UITSPRAAK: 22 maart 2011
ZAAKNR.: AR 768/09-H-248/10
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[appellante], gehuwd geweest met [xxx],
wonend in Curaçao,
voorheen eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.A. Diaz,
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. Curaçao Realty,
wonend in Curaçao,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P. Dingemanse.
1. Verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (verder: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 29 maart 2010. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
[appellante] is in hoger beroep gekomen van het vonnis door indiening op 4 mei 2010 van een akte van appel ter griffie van GEA. Bij op 15 juni 2010 ter griffie van GEA ingekomen memorie van grieven heeft zij drie grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot gehele toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van eerste aanleg en van dit beroep.
[geïntimeerde] heeft op 31 augustus 2010 ter griffie van GEA een memorie van antwoord ingediend, waarin hij heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in dit hoger beroep.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag is [appellante] niet verschenen, heeft [geïntimeerde] afgezien van pleidooi en akte van niet dienen en vonnis gevraagd. De akte van niet dienen is hem verleend en er is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het door [appellante] ingestelde appel is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de ingediende memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 Er zijn geen grieven gericht tegen hetgeen GEA onder 2. De feiten, heeft vastgesteld zodat het Hof, dat ambtshalve evenmin bezwaar heeft tegen die vaststelling, van die feiten zal uitgaan.
4.2 [appellante] heeft bij haar inleidend verzoekschrift een optie-overeenkomst overgelegd die is getekend door, kennelijk, [geïntimeerde] en door de optieneemster [M] en door [appellante] als Mw. [xxx]. In die overeenkomst is vermeld, kort gezegd, dat de optienemer een voorschot van NAF. 10.000,- zal betalen aan de makelaar als voorschot op zijn kosten. [appellante] heeft niet ontkend deze overeenkomst te hebben getekend. Blijkens de (mede)ondertekening door [geïntimeerde] is [geïntimeerde] ook partij geworden bij deze optie-overeenkomst dan wel behelst deze bepaling een derdenbeding ten behoeve van [geïntimeerde]. De eerste en tweede grief voor zover deze zich niet uitstrekt over de proceskosten, waarin wordt geklaagd dat GEA ten onrechte heeft beslist dat de betaling van NAF. 10.000,- aan [geïntimeerde] terecht is, falen dan ook.
4.3.1 In het tweede deel van de tweede grief en met de derde grief klaagt [appellante] over het feit dat GEA de proceskosten heeft gecompenseerd en, blijkens de toelichting op deze grieven, de buitengerechtelijke kosten heeft afgewezen. Waar uit niets blijkt dat [geïntimeerde] enig deel van het gevorderde bedrag vrijwillig aan [appellante] heeft willen betalen, restte [appellante] niets anders dan [geïntimeerde] in rechte te betrekken. Waar verder van een vordering van in totaal NAF. 32.562,50 door GEA NAF. 21.600,- is toegewezen, heeft [geïntimeerde] als overwegend in het ongelijk gesteld te gelden, zodat hij de proceskosten in eerste aanleg moet dragen, waarbij het gemachtigdensalaris zal worden begroot aan de hand van de hoogte van de hoofdsom voor zover toegewezen. In eerste aanleg en in dit hoger beroep is de stelling dat er buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt (behoudens de kosten voor betekening van een aanmaningsbrief, zie daarvoor hierna 4.3.2) onvoldoende feitelijk onderbouwd. De vordering tot betaling van die kosten is door GEA terecht afgewezen en wordt ook door het Hof afgewezen. Het Hof overweegt hierbij nog dat uit de toelichting op deze twee grieven moet worden afgeleid dat [appellante] geen vergoeding van incassokosten vordert.
4.3.2 De beslissing van [appellante] om haar aanmaning van 21 december 2007 aan [geïntimeerde] te betekenen, doorstaat de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW, zodat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
4.4 Gelet op bovenstaande wordt het door [appellante] gedane bewijsaanbod gepasseerd als niet ter zake doende.
4.5 Een en ander brengt met zich dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd behoudens voor zover het betreft de proceskostencompensatie en de afwijzing van de kosten voor betekening van de aanmaning van 21 december 2007. In dit hoger beroep hebben partijen als over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld te gelden, zodat het Hof de kosten van dit appel zal compenseren.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep behoudens voor zover hierbij de proceskosten zijn gecompenseerd en de kosten ter zake de betekening van de aanmaning zijn afgewezen en doet wat dat betreft opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen NAF. 212,50;
veroordeelt [geïntimeerde] in de aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg gerezen proceskosten, tot op heden begroot op NAF. 750,- aan griffierecht, NAF. 248,68 kosten betekening inleidend verzoekschrift en NAF. 750,- aan gemachtigdensalaris;
compenseert de kosten van dit hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 22 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.