ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0663

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H-35/2008
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van politieagenten wegens foltering en mishandeling van een burger

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 31 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een politieagent die was veroordeeld voor foltering en mishandeling van een burger. De verdachte, die ten tijde van het delict agent van politie was, heeft samen met een medeverdachte een man geboeid meegenomen en mishandeld. De zaak was eerder terugverwezen door de Hoge Raad op 13 juli 2010. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de straf opgelegd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 5 november 2006 heeft de verdachte, samen met zijn medeverdachte, de man, hierna aangeduid als [slachtoffer], mishandeld terwijl hij geboeid was. De mishandeling vond plaats nadat de verdachte en zijn medeverdachte de man in een politieauto hadden meegenomen naar een afgelegen plek. De verdachte heeft het slachtoffer in zijn gezicht geslagen, wat resulteerde in het verlies van een tand, en heeft hem vervolgens met knuppels en traangas mishandeld. Het slachtoffer heeft ernstige verwondingen opgelopen en heeft aangifte gedaan van de mishandeling.

Het Hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als politieagent. De verdachte heeft de integriteit van het politiekorps ernstige schade toegebracht en het vertrouwen van de samenleving in politiefunctionarissen geschaad. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft hem ontzet van het recht om ambten te bekleden voor de duur van vijf jaar. De uitspraak is gedaan door een collegiaal Hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in Curaçao.

Uitspraak

Zaaknummer: H-35/2008
Parketnummer: 900.441/07
Uitspraak: 31 maart 2011
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
STRAFVONNIS
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 31 oktober 2007, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] 1973 op Aruba,
wonende in Curaçao aan het adres [adres].
<u>De procesgang en het onderzoek van de zaak</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 oktober 2007 en van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2008 zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die zittingen, alsmede de terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2011 in Curaçao.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten 1 primair en 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 20 mei 2008 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd, de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en hem ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 13 juli 2010 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het vonnis van het Hof van 20 mei 2008 vernietigd, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, en de zaak naar dit Hof verwezen opdat de zaak wat betreft het onder 1 tenlastegelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (fungerend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. M.M. Bloem, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
<u>De omvang van het onderzoek</u>
De omvang van het onderzoek is beperkt tot de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is tenlastegelegd, voor zover na verwijzing door de Hoge Raad in hoger beroep aan de orde:
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep, voor zover na verwijzing door de Hoge Raad in hoger beroep aan de orde, wordt vernietigd omdat het Hof zich daarmee niet verenigt.
<u>De bewezenverklaring</u>
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, met dien verstande:
dat hij, op 5 november 2006 op het eiland Curaçao, te<i>z</i>amen en in vereniging met [medeverdachte] meermalen [slachtoffer] heeft mishandeld, hebbende hij en/of die [medeverdachte], toen die [slachtoffer]
- op de [straat] (na hem te hebben geboeid) opzettelijk meer malen met knuppels geslagen en meermalen geschopt en
- nadat zij die [slachtoffer] in een politieauto daarheen hadden gebracht nabij het adres [adres] (terwijl die [slachtoffer] met de handen op de rug was geboeid) opzettelijk in zijn gezicht geslagen en (nadat zij die [slachtoffer] in een politieauto daarheen hadden gebracht) op een weg nabij de grotten van HATO (terwijl die [slachtoffer] was geboeid) opzettelijk meermalen met hun wapenstokken geslagen en, nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen, hem nogmaals zodanige slagen toegediend en vervolgens (nadat [slachtoffer] overeind was gekomen) die [slachtoffer] bevolen op een been te gaan staan en die [slachtoffer] traangas in het gezicht en ogen gespoten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen,
zulks terwijl verdachte en die [medeverdachte] als politieambtenaar in functie waren en voorschreven mishandelingen werden gepleegd aan die [slachtoffer] die van zijn vrijheid was beroofd, met het oogmerk hem te bestraffen en/of om hem vrees aan te jagen en/of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke waardigheid, zulks terwijl deze bovenomschreven gedragingen van dien aard waren dat deze het beoogde doel konden bevorderen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (<i>cursief</i>). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen in deze dagvaarding onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
<u>De bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring:
- een proces-verbaal van aangifte in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 november 2006 gesloten en ondertekend door [inspecteur], inspecteur bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] -zakelijk weergegeven-:
Het was omstreeks 19.30 uur op zondag 5 november 2006 dat ik besloten had naar de woning van [vrouw] te [adres] te gaan. Toen ik van de woning van [vrouw] wegliep, zag ik lopende over de [straat], links van de weg, een blauw/witte politieauto uit tegengestelde richting komen aanrijden. De politieauto werd vlak naast mij gestopt. De politieman die naast de bestuurder zat, vroeg mij of mijn naam ‘[bijnaam slachtoffer]’ is. Ik antwoordde ja. Hierop werd ik door de twee politieagenten op luide toon aangemaand om door mijn knieen te zakken en mijn beide handen op mijn hoofd te plaatsen. Beide politieagenten die in uniform gekleed waren stapten meteen uit de politieauto en kwamen mijn richting uit. Op het moment dat zij mij benaderden hoorde ik één van hen zeggen: “Homber abusado manera bo, t’asinaki mester hasi ku bo” (vertaling verbalisant: Een onteerder als jij moet op deze manier worden behandeld). Ik werd door hen in de boeien geslagen en zij begonnen mij met hun knuppels te mishandelen. Ook werd ik door hen met hun geschoeide voeten mishandeld. Ik bloedde uit mijn mond. Ik werd door beide politieagenten overeind getrokken en achter in de politieauto geplaatst. Ik begreep dat zij met mij naar de woning van [vrouw] gingen. Bij de woning van [vrouw] werd ik door beide politieagenten uit de politieauto gehaald en naar de voordeur van de woning van [vrouw] geleid. Ik zag [vrouw] binnen staan. De twee politieagenten brachten mij toen terug naar de politieauto en geboden mij om in te stappen. Op de kruising Cabo Verdeweg – Rooseveltweg sloegen zij rechtsaf richting Hato. Het was volgens mij even voor 20.00 uur. Ik merkte dat wij Campo Alegre voorbij gingen en dat zij richting Hotel Holland met mij gingen. Gekomen ter hoogte van de eerste afslag naar rechts vóór de Grotten van Hato, sloegen zij de afslag in. De politieauto werd op een gegeven ogenblik midden op de rijbaan gestopt. De twee politieagenten stapten uit en haalden mij vervolgens uit de auto. Nadat zij mij uit de politieauto hebben gehaald begonnen zij mij te mishandelen, terwijl ik nog steeds geboeid was. Beide politieagenten hebben mij overal op mijn lichaam met hun knuppels geslagen tot ik op een gegeven moment op de grond viel. Terwijl ik op de grond lag en nog steeds geboeid was bleven die twee politieagenten mij met hun knuppels mishandelen. Ik ondervond enorme pijn en begon te huilen. Ik werd aangezegd overeind te komen, hetgeen ik deed. Door de ene politieagent werd ik geboden op één been te gaan staan. Terwijl ik op één been probeerde te staan werd ik door diezelfde politieagent met traangas in mijn gezicht en mijn ogen gespoten. Nogmaals ondervond ik enorme pijn en ondervond ik jeuk. De andere politieagent ontdeed mij van de boeien en duwde mij met kracht naar de grond. De politieagenten stapten hierna in de politieauto en reden weg zonder achterom te kijken.
- een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 november 2006 gesloten en ondertekend door [inspecteur], inspecteur bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op maandag 6 november 2006 stapte een mij onbekende man, die later [slachtoffer] bleek te zijn genaamd, de wachtruimte binnen. De man deelde mij, verbalisant, het volgende mede:
- dat hij de avond daarvoor toen hij over de [straat] liep door een politie-eenheid benaderd werd;
- dat hij desgevraagd aan de patrouille-eenheid had bevestigd dat hij “[slachtoffer]” heette;
- dat de patrouille-eenheid uitgestapt was en hem in de boeien sloeg;
- dat de patrouille-eenheid hem vervolgens per dienstauto naar de woning van zijn gewezen vriendin te [adres] bracht;
- dat hij aldaar met de Dominicaanse vrouw genaamd [vrouw], zijn gewezen vriendin, geconfronteerd werd;
- dat de politie-eenheid hem in bijzijn van [vrouw] en enkele omstanders mishandeld had;
- dat de patrouille-eenheid met hem naar het verkavelde gedeelte tegenover de Grotten van Hato ging;
- dat hij uit de politiewagen werd gehaald;
- dat de patrouille-eenheid hem hierna mishandeld heeft;
De man deelde mij, verbalisant, verder mede dat hij moeilijk kon lopen en dat hij zelfs enkele tanden mist. Het zij op te merken dat deze man bij het verlaten van de wachtruimte wat moeilijkheden had om te lopen.
- een geschrift d.d. 6 november 2006, ondertekend door dr. [ ] van Sentro Mediko Seru Fortuna, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Nomber: [slachtoffer]
Edad: 53.
SVB: [nummer].
Adres: [adres].
Presenta T di +/- 2 cm na wowo links, herida lip, perdida di 3 djente ku e ta referi ku ta dor di sla, leshon tipo hematoma na lomba nivel toracico di +/- 3 cm, leshon pols links di +/- 1 cm, ta referi dolo den pechu, problema pa hala rosea, leshon tipo kemadura pa rosamentu na ambos rudilla.
(vertaling Hof: een verwonding van ongeveer 2 cm aan het linkeroog, een verwonding aan de lip, drie tanden verloren, naar zijn zeggen door slaag, een hematoom van ongeveer 3 cm op de rug op thorax niveau, een verwonding van ongeveer 1 cm aan de linkerpols, pijn in de borst wordt aangegeven, problemen met ademhalen, schaafplekken aan beide knieën)
- een proces-verbaal, genummerd 0622-01-GTG-01, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 13 december 2006 gesloten en ondertekend door [landsrechercheur], landsrechercheur, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [vrouw] -zakelijk weergegeven-:
Op 5 november 2006, om ongeveer 19.00 uur, hoorde ik mijn ex-echtgenoot [slachtoffer], bijgenaamd [slachtoffer], buiten bij mijn huis aan de [adres]. Hij bracht vernielingen aan mijn huis toe. Ik heb toen het alarmnummer van politie gebeld. Kort hierna arriveerde een politieauto met twee politieagenten in uniform. Ik vertelde hen wat mij was overkomen. De politieagenten reden weg, kennelijk op zoek naar [slachtoffer]. Kort hierna kwamen de politieambtenaren terug, met [slachtoffer] op de achterbank. Ik zag dat [slachtoffer] met zijn handen op de rug geboeid was. Nadat [slachtoffer] iets had gezegd zag ik dat de politieambtenaar met een donkere huidskleur hem een klap gaf in het gezicht. Ik zag dat [slachtoffer] hierna een tand uitspuugde.
- een proces-verbaal van politie in de wettelijke vorm opgemaakt en op 25 januari 2007 gesloten en ondertekend door [ ], landsrechercheur, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
Overname, bevindingen en vertaling van opnames van de “Audiosoft Recorder” van de Centrale Meldkamer (…)
<u>Opname 4 (20061105200840-Zenitel.3)</u>
Patrouille:
Terug bij [adres]….wij zijn terug naar de [adres] en hebben wederom gesproken met de vrouw….zij heeft ons verzocht om hem goed duidelijk te zeggen om niet meer daar te komen….hetgeen wij ook hebben gedaan….nu gaan we snel met die man vandaar weg…(…)
<u>Opname 5 (20061105201755-Zenitel.3)</u>
(…)
Beller:
Mijnheer in de buurt van de grot van Hato heb ik een huilende man met een gezwollen gezicht aangetroffen (…)
Gezwollen gezicht….hij heeft mij verteld dat twee politiemannen hem hierna toe hebben gebracht en hebben mishandeld….en achtergelaten …hij zei dat er een probleem te Seroe Fortuna was (…)
Hij is bij Holland Casino (…)
Met een geheel gezwollen gezicht.
<u>Opname 6 (20061105214631-Zenitel.2)</u>
(…)
Beller:
Mijnheer omdat ik zelf de man ben die zij hebben geslagen … zij hebben mij voor niets bespoten met iets en ik kan niets zien (…)
(…) zij hebben mij op een been laten staan en mij over mijn gehele gezicht bespoten en nu voel ik een brandende pijn aan mijn gezicht … in mijn ogen hebben zij het gespoten (…)
Ik kan niets zien en ze hebben alle tanden uit mijn mond geslagen. (…)
Mijnheer de politie heeft mij voor niets geslagen…ik had wel een probleem, maar zij hadden mij niet moeten slaan…ze braken al mijn tanden, mijn mond en mijn gezicht. (…)
De politie heeft mij voor niets geslagen.
- een proces-verbaal, genummerd 0622-02-VDT-01, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 mei 2007 gesloten en ondertekend door [ ] en [ ], beiden landsrechercheur, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte -zakelijk weergegeven-:
Ik ben brigadier van politie bij het Bureau Wijkteam Rio Canario. Op zondag 5 november 2006 had ik dienst van 15.00 uur tot 23.00 uur. Ik had patrouilledienst met brigadier [medeverdachte]. De Centrale Meldkamer heeft ons op die dag gestuurd naar de [adres] voor een geval van vernieling en huisvredebreuk. [medeverdachte] en ik zijn naar de verdachte op zoek gegaan. Ik heb hem aangetroffen op de [straat]. [medeverdachte] en ik hebben hem niet aangehouden. Ik heb hem bij de [adres] een klap gegeven. Ik zag dat hij vervolgens een tand uitspuugde. Wij hebben hem nabij de grotten van Hato afgezet.
- een proces-verbaal, genummerd 0622-01-VDT-01, van politie in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 mei 2007 gesloten en ondertekend door [ ] en [ ], beiden landsrechercheur, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte] -zakelijk weergegeven-:
Ik ben brigadier van politie bij het Wijkteam Rio Canario. Op 5 november 2006 had ik dienst van 15.00 uur tot 23.00 uur. Ik had patrouilledienst met brigadier [verdachte]. De Centrale Meldkamer heeft ons op die dag gestuurd naar de [adres] voor een geval van vernieling en huisvredebreuk. Wij gingen in de omgeving rondkijken of wij de dader konden aantreffen op basis van de omschrijving die wij van zijn persoon hadden gekregen. Wij troffen hem aan op [straat]. Wij hebben hem geen enkel moment aangehouden. Ik heb gezien dat [verdachte] bij [adres] de man met zijn hand in diens gezicht sloeg.
<u>Bewijsoverwegingen</u>
Wat betreft het oogmerk van de verdachte overweegt het Hof dat voor het bewezenverklaarde geweld dat door de verdachte en de medeverdachte op [slachtoffer] is uitgeoefend, in de gegeven omstandigheden geen enkele noodzaak bestond. Reeds kort nadat zij hem hadden aangetroffen hebben de verdachte en de medeverdachte, zonder hem aan te houden, [slachtoffer] geboeid en hem toegevoegd dat een onteerder als hij op die manier moet worden behandeld. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet het er daarom voor worden gehouden dat de verdachte en zijn medeverdachte als politiebeambten doelbewust meer geweld hebben gebruikt dan noodzakelijk was en dat zij aldus hebben gehandeld met het oogmerk om [slachtoffer] vrees aan te jagen, hem te bestraffen en/of uit minachting voor zijn aanspraak op menselijke waardigheid. Voorts is het Hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte, bestaande niet alleen uit het uitoefenen van geweld en het vervoeren van [slachtoffer] naar een (voor Curaçaose begrippen) afgelegen plek zoals bewezenverklaard, maar ook uit het daar achterlaten van [slachtoffer], naar hun aard het beoogde doel (oogmerk) konden bevorderen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, kort weergegeven, dat de doktersbrief van 6 november 2006 en de aangifte van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn en dus niet tot het bewijs kunnen dienen.
Het Hof verwerpt dit verweer. [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij op 6 november 2006 verbalisant [ ] heeft verteld wat hem de avond daarvoor was overkomen en dat die verbalisant hem heeft aangeraden eerst naar de dokter te gaan en daarna aangifte te komen doen. Dat heeft [slachtoffer] vervolgens gedaan, zoals ook blijkt uit de doktersbrief van 6 november 2006. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij na de doktersbehandeling een week thuis is gebleven wegens pijn over zijn gehele lichaam en omdat hij zich moeilijk kon voortbewegen in verband met het feit dat zijn benen flink waren opgezwollen. Verbalisant [ ] heeft in zijn proces-verbaal van 6 november 2006 opgemerkt (als eigen waarneming) dat [slachtoffer] bij het verlaten van de wachtruimte moeilijk liep. In zoverre vindt hetgeen [slachtoffer] in zijn aangifte heeft verklaard steun in het proces-verbaal van verbalisant [ ] en bestaat er naar het oordeel van het Hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaring. De datering van de SVB-kaart maakt dat niet anders omdat de ziekmelding op 13 november 2006 niet in de weg staat aan het letsel dat [slachtoffer] verklaard te hebben opgelopen en dat bij hem blijkens de doktersbrief van 6 november 2006 is geconstateerd. Ook met betrekking tot die doktersbrief bestaat naar het oordeel van het Hof derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan.
Voor zover de verdediging nog heeft betoogd dat de aangifte om andere redenen niet betrouwbaar is, en dat ook de verklaringen van getuige [vrouw] onbetrouwbaar zijn, overweegt het Hof eveneens geen aanleiding te zien om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen.
<u>De kwalificatie en de strafbaarheid van het feit</u>
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van foltering,
strafbaar gesteld bij artikel 2 lid 1 van de Uitvoeringslandsverordening folteringsverdrag.
Feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het feit opheffen of uitsluiten zijn niet aannemelijk geworden. Het feit is derhalve strafbaar.
<u>De strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>De op te leggen straf</u>
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, wordt de na te noemen straf passend geacht. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, ten tijde van het delict agent van politie, en de medeverdachte, eveneens destijds agent van politie, hebben het slachtoffer, [slachtoffer], zonder hem op enig moment aan te houden, na hem geboeid te hebben, in een politiewagen naar de woning van zijn ex-echtgenote vervoerd. Aldaar heeft de verdachte het slachtoffer in zijn gezicht geslagen tengevolge waarvan hij een tand verloor. Vervolgens is het slachtoffer door de verdachte en zijn medeverdachte in de politiewagen naar een verlaten plek meegenomen waar zij hem hebben mishandeld. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer na de mishandeling daar achtergelaten, waarna het slachtoffer hulp is gaan zoeken bij een nabijgelegen hotel. Het gezicht van het slachtoffer was helemaal opgezwollen. Het slachtoffer had diverse verwondingen en had drie tanden verloren.
Aldus heeft de verdachte zich in het kader van de uitoefening van zijn beroep schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Met zijn handelen heeft hij misbruik gemaakt van zijn positie als agent van politie en heeft hij het aanzien en de integriteit van het politiekorps ernstige schade toegebracht. Ook heeft hij het vertrouwen dat de samenleving stelt in politiefunctionarissen in hoge mate geschonden. Dit gedrag rechtvaardigt naar het oordeel van het Hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het Hof houdt echter rekening met de omstandigheid dat de verdachte geen strafblad heeft en dat zijn handelwijze inmiddels tot zijn ontslag als agent van politie heeft geleid en zal om deze redenen een deels voorwaardelijke straf opleggen.
Door zijn gedrag heeft de verdachte naar het oordeel van het Hof voorts ervan blijk gegeven niet geschikt te zijn voor een functie als ambtenaar. Het Hof ziet hierin aanleiding de verdachte te ontzetten van het recht ambten te bekleden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 34 lid 1 aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht wat betreft de duur van deze bijkomende straf.
Op grond van het voorgaande acht het Hof na te melden straf passend en geboden. Het Hof is met eenparigheid van stemmen van oordeel dat de verdachte tot een zwaardere straf dient te worden veroordeeld dan hem bij het vonnis waarvan beroep is opgelegd en door de procureur-generaal is gevorderd.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 31, 32, 33 en 34 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 31 oktober 2007, voor zover na verwijzing door de Hoge Raad in hoger beroep aan de orde, en doet opnieuw recht, als volgt:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als bovenomschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte groot zes (6) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee (2) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzet de verdachte van het recht van het bekleden van ambten voor de duur van vijf (5) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. van Kooten, F.J.P. Lock en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 31 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.