ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0661

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 105/2010 - HAR 16/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van tenuitvoerlegging van vonnis in civiele zaak tussen GEBE en Westin

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering ex artikel 272 Rv. De vordering was gericht op de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) dat GEBE had veroordeeld tot terugbetaling van onterecht in rekening gebrachte kosten aan Westin. GEBE had op 25 februari 2011 een akte van appel ingediend en tegelijkertijd een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis ingediend. Het Hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij het belang van Westin, die een veroordeling tot betaling van een geldsom had verkregen, zwaarder woog dan het belang van GEBE bij het behoud van de bestaande toestand totdat er in hoogste instantie was beslist.

Het Hof oordeelde dat GEBE onvoldoende had geconcretiseerd dat er een restitutierisico bestond, en dat het risico van onmogelijkheid van terugbetaling niet in de weg stond aan de uitvoerbaarheid bij voorraad. Het Hof concludeerde dat het vonnis waarvan beroep niet op een kennelijke juridische of feitelijke misslag berustte en dat er geen feiten of omstandigheden waren die een afwijking van het vonnis rechtvaardigden. De vordering tot schorsing werd afgewezen en GEBE werd veroordeeld in de kosten van het incident. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in zaken waarin een schorsing van de tenuitvoerlegging wordt verzocht.

Uitspraak

Registratienummer: AR 105/2010 - HAR 16/11
Uitspraak: 22 maart 2011 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis op vordering ex artikel 272 Rv in de zaak van:
de naamloze vennootschap
N.V. GEMEENSCHAPPELIJK ELECTRICITEITSBEDRIJF BOVENWINDSE EILANDEN,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante en eiseres in het incident,
gemachtigden: mrs. L.G.J. Berman en M.O. Kortenoever,
- tegen -
de naamloze vennootschap
BABITBAY BEACH DEVELOPMENT CORPORATION N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde en gedaagde in het incident,
gemachtigde: mr. M. Le Poole.
Partijen worden hierna “GEBE” en “Westin” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 22 februari 2011.
1.2 GEBE is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door op 25 februari 2011 een akte van appel in te dienen.
1.3 Op 25 februari 2011 heeft GEBE een vordering ex artikel 272 Rv ingediend. Deze vordering strekt ertoe dat het Hof de tenuitvoerlegging van de veroordelingen onder rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.5 van het vonnis waarvan beroep schorst totdat er in de onderhavige zaak in hoogste instantie is beslist, althans een andere beslissing neemt die het Hof redelijk voorkomt, alle kosten rechtens.
1.4 Ter zitting van het Hof op 4 maart 2011 heeft Westin een op voorhand aan GEBE toegezonden verweerschrift ingediend, welk verweerschrift ertoe strekt dat het Hof GEBE niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering althans deze vordering afwijst met verwijzing van GEBE in de kosten van deze procedure, en heeft GEBE pleitnotities overgelegd en Westin afgezien van het overleggen van pleitnotities.
1.5 Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.
2. De beoordeling in het incident
2.1 Bij de beoordeling van een vordering ex artikel 272 Rv moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.2 Onder rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.5 van het vonnis waarvan beroep heeft het GEA:
- voor recht verklaard dat GEBE in de jaren 2007 en 2008 ten onrechte aan Westin een toeslag genaamd “Fuel Clause” voor het verbruik van water in rekening heeft gebracht,
- GEBE veroordeeld om hetgeen zij op de facturering aan Westin betreffende het waterverbruik in 2007 en 2008 wegens toeslag genaamd “Fuel Clause” betaald heeft gekregen, als onverschuldigd aan Westin terug te betalen,
- de overeenkomst van 6 januari 2009 tussen partijen met ingang van 1 januari 2009 gewijzigd in dier voege dat GEBE uit hoofde van deze overeenkomst voor de duur ervan geen aanspraak kan maken op de toeslag genaamd “Fuel Clause” bij de facturering van het waterverbruik van Westin en
- GEBE veroordeeld om bij Westin in rekening gebrachte bedragen ter zake van het waterverbruik vanaf 1 januari 2009 wegens de toeslag genaamd “Fuel Clause”, als onverschuldigd betaald aan Westin terug te betalen.
Voorts heeft het GEA het vonnis waarvan beroep onder rechtsoverweging 5.7 uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3 Bij de belangenafweging tussen partijen stelt het Hof voorop dat Westin als degeen die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkreeg, zijnde een veroordeling tot terugbetaling door GEBE van ten onrechte aan Westin in rekening gebrachte toeslag genaamd “Fuel Clause” voor het verbruik van water, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben.
2.4 Het daartegenover gestelde restitutierisico heeft GEBE onvoldoende geconcretiseerd. Een berekening van het terug te betalen bedrag ingevolge het vonnis waarvan beroep heeft GEBE niet in het geding gebracht. Mede gelet daarop is niet gebleken dat het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling uitvoerbaar bij voorraadverklaring in de weg staat. Ook is in aanmerking genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat Westin een groot hotel in Sint Maarten exploiteert.
2.5 Voorts is het Hof van oordeel dat het vonnis waarvan beroep, anders dan GEBE heeft betoogd, niet op een kennelijke juridische en/of feitelijke misslag berust. Hetgeen het GEA in het vonnis waarvan beroep onder rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.3 heeft overwogen ten aanzien van de eisvermeerdering door Westin geeft daar geen blijk van. Ook heeft het GEA geen klaarblijkelijke fout begaan door de vermeerderde eis aldus op te vatten dat de vordering van Westin om het uit te spreken vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zich hiertoe uitstrekte; van een evidente vergissing dat het GEA de “Fuel Clause” veroordelingen ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard is dan ook geen sprake.
2.6 Tot slot is niet gebleken van feiten of omstandigheden die door het GEA bij het vonnis waarvan beroep niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na het vonnis waarvan beroep hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat daarvan wordt afgeweken. Dat door het voldoen aan de “Fuel Clause” veroordelingen een zekere precedentwerking zal ontstaan en dat de uitkomst van het vonnis al in de krant heeft gestaan, zoals door GEBE is gesteld, levert niet zonder meer die rechtvaardiging op.
2.7 De vordering moet op grond van het voorgaande worden afgewezen. GEBE zal worden veroordeeld in de kosten van het incident.
BESLISSING
Het Hof:
wijst de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep af;
veroordeelt GEBE in de kosten van het incident aan de zijde van Westin tot op heden begroot op NAF. 1.000,-.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, P.E. de Kort en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 22 maart 2011.