Registratienummer: EJ 3154/09 - H 242/10
Uitspraak: 15 maart 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[appellant],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
gemachtigde: mr. E. Schwengle,
de naamloze vennootschap
DAL TIME N.V.,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.A. Hese.
Partijen worden hierna “[appellant]” en “Dal Time” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak gegeven eindbeschikking van 6 mei 2010 en de tussenbeschikkingen van 25 maart 2010 en 28 januari 2010.
1.2 [appellant] is in hoger beroep gekomen van deze beschikkingen door op 16 juni 2010 een als ‘akte van hoger beroep tegen beschikkingen en memorie van grieven’ aangeduid beroepschrift, met producties, in te dienen. Het hoger beroep strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikkingen vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellant] alsnog toewijst, met veroordeling van Dal Time in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.3 Dal Time heeft op 10 januari 2011 een verweerschrift met een productie ingediend.
1.4 De zaak is behandeld ter zitting van het Hof op 18 januari 2011, waar [appellant] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en Dal Time zich heeft laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten over en weer nader toegelicht, waarna het Hof heeft bepaald dat op 15 februari 2011 een beschikking zal worden gegeven.
1.5 Bij brief van 9 februari 2011 heeft de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie [appellant] verzocht tot nabetaling van griffierecht en de verdere behandeling van het hoger beroep opgeschort.
1.6 [appellant] heeft op 11 maart 2011 het verschuldigde griffierecht nabetaald.
1.7 Beschikking is nader bepaald op heden.
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [appellant] daarin kan worden ontvangen.
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar de in het beroepschrift geformuleerde grieven 1 tot en met 7.
4.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist staan tussen partijen de volgende feiten vast:
a. [appellant] is op 1 juli 1993 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Dal Time. Hij is laatstelijk werkzaam geweest als financial manager time-share. Het jaarinkomen van [appellant] in 2008 was Afl. 140.797,21 bruto.
b. Op 28 maart 2009 is [appellant] door Dal Time geschorst voor de duur van onderzoek naar overtreding van bedrijfsvoorschriften. Op 31 maart 2009 is deze schorsing omgezet in een ontslag op staande voet. In het telegram daarover heeft Dal Time als dringende reden de schending van bedrijfsregels opgegeven, concreet daaruit bestaande dat [appellant] ‘provided lodging in the Divi Phoenix Beach Resort in exchange for direct payment without the consent of the hotel and in several cases the owner of the unit’.
c. Bij brief van 16 april 2009 heeft de toenmalige advocaat van [appellant], mr. C. Lejuez, de nietigheid van het ontslag ingeroepen en daarbij is kenbaar gemaakt dat [appellant] bereid is zijn werk te blijven verrichten.
4.2 [appellant] vordert in deze procedure dat Dal Time, uitvoerbaar bij voorraad, wordt bevolen om hem weer toe te laten tot het verrichten van de bedongen werkzaamheden en om hem, zolang het dienstverband tussen partijen niet op rechtmatige wijze zal zijn beëindigd, zijn salaris te betalen en door te blijven betalen.
4.3 Bij de eindbeschikking van 6 mei 2010 heeft het GEA geoordeeld dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is en heeft het de vorderingen van [appellant] afgewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
4.4 Met grief 2 en grief 5 klaagt [appellant] erover dat het GEA de grondslag van de opgegeven dringende reden heeft verlaten, nu het GEA heeft overwogen onder rov. 3.4 van de tussenbeschikking van 28 januari 2010 dat het zwaartepunt van de gehanteerde dringende reden van het ontslag ligt in de beschuldiging dat [appellant] geld in eigen zak heeft gestoken en onder rov. 2.4 van de eindbeschikking dat [appellant] een bedrag van (ongeveer) $ 1.600,- in eigen zak heeft gestoken en dat die verduistering het ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.5 Het Hof is van oordeel dat deze grieven slagen. Als dringende reden heeft Dal Time schending van bedrijfsregels opgegeven met als concretisering hetgeen onder rov. 4.1 onder b van deze beschikking uit het ontslagtelegram is weergegeven. Deze reden kan niet worden uitgelegd als verduistering, de ontslaggrond ex artikel 7A:1615p lid 2 onder 4° BW.
4.6 Gelet op het voorgaande dient het Hof te oordelen over het geschil in volle omvang, met inbegrip van alle in eerste aanleg door partijen aangevoerde stellingen en weren.
4.7 Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag op staande voet stelt het Hof voorop dat ingevolge artikel 7A:1615p lid 1 BW is vereist voor een gerechtvaardigd ontslag op staande voet dat sprake is van zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de arbeider, die ten gevolge hebben, dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de dienstbetrekking te laten voortduren.
4.8 Voorts overweegt het Hof dat de bewijslast van de aanwezigheid van de dringende reden rust op Dal Time als de partij die de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden heeft beëindigd.
4.9 Het Hof zal er veronderstellenderwijs van uitgaan dat, zoals Dal Time in het ontslagtelegram heeft gesteld, [appellant] ‘provided lodging in the Divi Phoenix Beach Resort in exchange for direct payment without the consent of the hotel and in several cases the owner of the unit’, en wel bij de bemiddeling door [appellant] in 2007 om [xxx] in het hotel onder te brengen.
4.10 Het Hof is van oordeel dat Dal Time haar stelling dat [appellant] door deze gedragingen bedrijfsregels van Dal Time heeft geschonden onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting van deze stelling door [appellant]. Daartoe overweegt het Hof als volgt.
Blijkens zijn pleitnota in eerste aanleg, onder punt 23, stelt [appellant] zich op het standpunt dat hij in zijn functie van time-shareverkoper niet op de hoogte was van de eventuele regels met betrekking tot het reserveren van appartementen die door de time-share-eigenaren in de desbetreffende weken niet worden gebruikt. Zo die regels bestaan heeft [appellant] geen enkele van die regels overtreden. Hij houdt zich immers bezig met de verkoop van time-share en niet met de verhuur van eventuele niet door de eigenaren gebruikte appartementen. Evenmin heeft hij met anderen – opmerking Hof: bedoeld zal zijn met de front office clerk en/of de front office supervisor die destijds in dienst waren van Dal Time – samengewerkt om eventuele regels met betrekking tot verhuur van niet door de eigenaren gebruikte appartementen te overtreden, aldus [appellant].
Voorts heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat Dal Time toestond dat appartementen die door de time-share-eigenaren in de desbetreffende weken niet werden gebruikt door tussenkomst van werknemers van Dal Time werden gereserveerd voor derden. Volgens hem hielden vele werknemers van Dal Time zich hiermee, ook tegen betaling, bezig en bestond deze praktijk al lange tijd.
Hiertegenover heeft Dal Time volstaan met de stelling dat deze praktijk in strijd met de bedrijfsregels is en dat [appellant] dit ook bekend was. Zij heeft daarvan echter bijvoorbeeld geen schriftelijk bewijs overgelegd zoals een handboek met bedrijfsregels dat ter beschikking is gesteld aan de werknemers van Dal Time.
4.11 Nu Dal Time haar stelling dat [appellant] de bedrijfsregels heeft geschonden onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, komt het Hof aan bewijslevering niet toe, nog daargelaten dat Dal Time geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ten aanzien van die stelling heeft gedaan.
4.12 Op grond van het voorgaande acht het Hof de opgegeven dringende reden voor het ontslag op staande voet niet aanwezig.
4.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikkingen dienen te worden vernietigd.
4.14 Met betrekking tot de vordering tot wedertewerkstelling geldt dat het antwoord op de vraag of de werkgever verplicht is de werknemer te werk te stellen in het kader van het goed werkgeverschap afhankelijk is van de aard van de arbeidsovereenkomst, van de overeengekomen arbeid alsmede van de bijzondere omstandigheden van het geval (zie HR 12 mei 1989, NJ 1989, 801; Chelbi/Klene). In de omstandigheden van het onderhavige geval, waarbij zijdens Dal Time ter zitting in hoger beroep te kennen is gegeven dat zij het vertrouwen in [appellant] als werknemer van Dal Time heeft verloren, acht het Hof de vordering tot wedertewerkstelling niet toewijsbaar.
4.15 Voor wat betreft de vordering tot doorbetaling van loon is het Hof van oordeel dat volledige toewijzing daarvan in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij er na enige tijd in geslaagd is weer werk te vinden als time-shareverkoper in Aruba, zij het tegen een aanzienlijk lager salaris. Daarin ziet het Hof aanleiding de loonvordering te matigen in dier voege dat het Hof de vordering zal beperken in tijd en zal toewijzen voor tien maanden, dat wil zeggen vanaf de datum van ontslag op 31 maart 2009 tot 31 januari 2010.
4.16 Het Hof merkt nog op dat toewijzing van de loonvordering in dier voege dat deze zal worden beperkt in tijd tot gevolg heeft dat de arbeidsovereenkomst tussen Dal Time en [appellant] door het wegvallen van de daaruit over en weer voortvloeiende verbintenissen met ingang van de dag waarop de verplichting tot loonbetaling eindigt, zijnde 31 januari 2010, voor het vervolg krachteloos wordt (zie voornoemd arrest).
4.17 Als de in het ongelijk gestelde partij zal Dal Time worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.18 Beslist wordt derhalve als volgt.
vernietigt de bestreden beschikkingen
veroordeelt Dal Time tot doorbetaling van loon aan [appellant] over de periode van 31 maart 2009 tot 31 januari 2010;
veroordeelt Dal Time in de kosten van het geding aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot op:
- in eerste aanleg: Afl. 50,00 aan griffierechten en Afl. 2.000,00 aan salaris gemachtigde;
- in hoger beroep: Afl. 900,00 aan griffierechten en Afl. 5.100,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.P. de Haan, G.E.M. Polkamp en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 15 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.