ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0657

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 525/07 - H 180/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering wegens lekkende pijpleiding van Curoil

In deze zaak vordert appellant schadevergoeding van Curoil, die is ontstaan door een lekkende pijpleiding. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt dat er geen causaal verband is aangetoond voor de vermogensschade, maar dat een onafhankelijk deskundigenbericht noodzakelijk is voor de gezondheidsschade. Curoil wordt als tekortschietend in haar zorgplicht aangemerkt en moet het voorschot voor de deskundige(n) betalen. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissingen.

De procedure begon met een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen op 7 september 2009, waartegen appellant in hoger beroep ging. Curoil heeft het hoger beroep bestreden en voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. Het Hof heeft de grieven van appellant beoordeeld en vastgesteld dat de aansprakelijkheid van Curoil voor de schade van appellant niet is komen vast te staan, met uitzondering van de gezondheidsschade.

Het Hof heeft vastgesteld dat de medische rapportages van appellant niet voldoende bewijs leveren voor het causaal verband tussen de lekkage en de vermogensschade. Echter, voor de gezondheidsschade is het Hof van mening dat een deskundigenbericht noodzakelijk is om het verband tussen de lekkage en de gezondheidsklachten van appellant vast te stellen. Curoil wordt verplicht om het voorschot voor de deskundige(n) te betalen, gezien haar tekortkomingen in de zorgplicht.

De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling en partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de deskundige(n) en de bijbehorende vragen. Het Hof heeft de zaak naar de rol van 29 maart 2011 verwezen voor akte aan de zijde van partijen.

Uitspraak

Registratienummer: AR 525/07 - H 180/10
Uitspraak: 1 maart 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[xxx],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiser in conventie, tevens gedaagde in reconventie,
thans appellant in het principaal hoger beroep, tevens geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mrs. S.C. Limon en J. Schmitz (voorheen: mr. E. Bokkes),
- tegen -
de naamloze vennootschap
CURAÇAO OIL (CUROIL) N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde in het principaal hoger beroep, tevens appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. M.Th. Aanstoot.
Partijen worden hierna “[xxx]” en “Curoil” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 7 september 2009 en het daaraan voorafgegane vonnis van 30 maart 2009.
1.2 [xxx] is in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis van 7 september 2009 door op 19 oktober 2009 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven, met producties, heeft hij vier grieven tegen dit vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Curoil zal veroordelen de door hem geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden, vermeerderd met rente en kosten van het geding in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel appel heeft Curoil het hoger beroep bestreden en harerzijds voorwaardelijk hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis van 7 september 2009 en het daaraan voorafgegane vonnis van 30 maart 2009 voor zover in reconventie gewezen. In het principaal hoger beroep heeft Curoil geconcludeerd tot bevestiging van deze vonnissen en in het voorwaardelijk incidenteel appel heeft Curoil verzocht haar vordering terzake van de terugbetaling van betaalde voorschotten te vermeerderen met rente en kosten toe te wijzen, met veroordeling van [xxx] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.4 Er is geen memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingekomen.
1.5 Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnota’s overgelegd. [xxx] heeft een productie aan zijn pleitnota gehecht, waartegen Curoil bezwaar heeft gemaakt.
1.6 Vonnis is nader bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Curoil heeft betoogd dat [xxx] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep omdat de grieven die hij aanvoert zich alle richten tegen vaststellingen in voormeld vonnis van 30 maart 2009, terwijl hij hoger beroep heeft ingesteld tegen voormeld vonnis van 7 september 2009. Dit betoog moet worden verworpen, omdat dit geen steun vindt in het recht, waarbij het Hof onder meer wijst op artikel 269 Rv.
2.2 Met inachtneming van het voorgaande is zowel het principaal hoger beroep als het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [xxx] en Curoil in het door hen ingestelde hoger beroep kunnen worden ontvangen.
3. De beoordeling
3.1 Nu Curoil bezwaar heeft gemaakt tegen de aan de pleitnota van [xxx] gehechte productie en niet is gebleken dat deze productie in overeenstemming met het bepaalde in artikel 9 van het Procesreglement voor civiele zaken is overgelegd, zal het Hof bij de beoordeling van het hoger beroep geen acht slaan op die productie. Voor een andere beslissing ziet het Hof geen grond.
3.2 Het GEA heeft in het vonnis van 30 maart 2009 in rov. 2.1 en 2.2 feiten vastgesteld. Die vaststelling is tussen partijen niet in geschil. Het Hof heeft daarbij bovendien ambtshalve geen bedenkingen. Zij dient daarom mede tot uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep.
3.3 Naar het oordeel van het Hof dienen het vonnis van 7 september 2009 en het vonnis van 30 maart 2009 te worden uitgelegd als volgt. Het GEA heeft in het vonnis van 30 maart 2009 in rov. 3.3 tot en met 3.6 voorshands oordelen gegeven ten aanzien van de vordering van [xxx] om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure. Het voorshandse karakter van deze oordelen blijkt uit het overwogene in rov. 3.7 in dat vonnis waar het GEA de beslissing in conventie afhankelijk stelt van de uitkomst in reconventie. Eerst in het vonnis van 7 september 2009 heeft het GEA blijkens de derde zin van rov. 2.2 ten aanzien van de vordering van [xxx] om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een eindbeslissing gegeven, op grond waarvan het GEA deze vordering heeft afgewezen. Deze eindbeslissing berust gelet op de verwijzing naar rov. 3.11 in het vonnis van 7 september 2009 op de in rov. 3.3 tot en met 3.6 gegeven oordelen in het vonnis van 30 maart 2009.
3.4 In het licht van het voorgaande leggen de grieven van [xxx], waarvoor het Hof verwijst naar de memorie van grieven in het principaal hoger beroep, aan het oordeel van het Hof voor of hij voldoende heeft gesteld over schade om zijn vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat toe te wijzen.
3.5 Het Hof stelt voorop dat een schadestaatprocedure ertoe strekt de omvang van de verplichting tot vergoeding van schade vast te stellen en niet de grondslag van de aansprakelijkheid voor schade (HR 30 mei 1997, NJ 1998, 381). Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is derhalve vereist dat in de onderhavige procedure de aansprakelijkheid van Curoil voor schade van [xxx] komt vast te staan. [xxx] heeft Curoil in deze aansprakelijkheid gesteld op grond van artikel 6:174 BW, waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld dat Curoil in haar hoedanigheid van leidingbeheerder aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de lekkende pijpleiding. Tussen partijen staat vast dat in de nabijheid van het terrein van [xxx] in 2003 een lekkage in een pijpleiding, welke pijpleiding Curoil gebruikt en beheert en waardoor kerosine wordt getransporteerd naar de luchthaven Hato, is ontdekt waardoor bodemvervuiling is ontstaan. Daarmee is het voor de vestiging van aansprakelijkheid van Curoil vereiste causaal verband tussen de lekkage in de pijpleiding en de door [xxx] opgevoerde schade echter niet gegeven.
3.6 Het Hof is van oordeel dat [xxx] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van het causaal verband tussen de lekkage in de pijpleiding en de door hem opgevoerde vermogensschade anders dan gezondheidsschade tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Curoil. Het Hof verenigt zich met de overwegingen van het GEA in rov. 3.5 van het vonnis van 30 maart 2009 wat betreft de vermogensschade en neemt deze over. [xxx] heeft in hoger beroep niets (nieuws) aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden. Voor zover de grieven 1 tot en met 3 betrekking hebben op deze vermogensschade falen zij dan ook evenals grief 4.
3.7 Voor zover de grieven 1 tot en met 3 betrekking hebben op gezondheidsschade heeft echter het volgende te gelden.
3.8 [xxx] beroept zich op medische rapportages die hij als productie 11 bij de memorie van grieven heeft overgelegd. Daaronder bevindt zich een brief van 12 juni 2003 van de longarts [longarts] aan de huisarts van [xxx] [huisarts]. In deze brief rapporteert de longarts dat de kortademigheidsklachten van [xxx] zeer zeker een reactie op de luchtwegen zijn op het inhaleren van benzinelucht nadat bij hem in de buurt een benzineleiding was gesprongen en dat de schade aan de luchtwegen op lange termijn op dat moment niet is te overzien. Voorts bevindt zich onder de medische rapportages een brief van 18 april 2006 van de pulmonoloog [pulmonoloog] in verband met een opname van [xxx] in het ziekenhuis van 7 oktober 2005 tot en met 27 oktober 2005. Daarin is als voorgeschiedenis vermeld dat [xxx] chronische pulmonale klachten heeft samenhangend met blootstelling aan gasoil damp in het verleden en wordt als diagnose gesteld: bronchopneumonie.
3.9 Curoil heeft betwist dat uit de overgelegde medische rapportages blijkt dat [xxx] schade heeft geleden als gevolg van het lek in de kerosineleiding. Daarbij heeft Curoil ook aangevoerd dat [xxx] lijdt aan sikkelcelziekte en gesteld dat zijn problemen met zijn gezondheid zijn terug te voeren op deze ziekte.
3.10 Mede gelet op het voorgaande acht het Hof een onafhankelijk deskundigenbericht geraden, waarbij het Hof op basis van literatuuronderzoek wordt voorgelicht over het verband tussen de lekkage van kerosine uit de pijpleiding en de pulmonale klachten van [xxx].
3.11 Het Hof zal partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de persoon/personen van de te benoemen deskundige(n), de aan deze(n) te stellen vragen en de hoogte van het voorschot voor de deskundige(n). Partijen wordt in overweging gegeven om vooraf met elkaar in overleg te treden en hierover over zo veel mogelijk tot overeenstemming te komen.
3.12 In de omstandigheden van het geding, in het bijzonder de omstandigheid dat Curoil is tekortgeschoten in haar zorgplicht als beheerder van de pijpleiding waardoor de lekkage in de pijpleiding is ontstaan, ziet het Hof aanleiding om met toepassing van artikel 174 lid 1 tweede zin Rv Curoil aan te wijzen als de partij die het voorschot voor de deskundige(n) dient te betalen.
3.13 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van 29 maart 2011 voor akte aan de zijde van partijen zoals bedoeld in rov. 3.11, gelijktijdig;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 1 maart 2011.