Registratienummer: EJ-49/10-H-239/10
Uitspraak: 1 maart 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
[appellant],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
gemachtigde: mr. R.H. Koeijers,
de naamloze vennootschap
Bouwmaterialen Zapateer (ZAPMAT) N.V.,
gevestigd te Curaçao,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
procederende in persoon.
Partijen worden hierna ook genoemd [appellant] en Zapmat.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij een op 27 juli 2010 ingekomen als akte van appel aangeduid stuk heeft [appellant] hoger beroep ingesteld van de door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: GEA) tussen partijen gegeven beschikking van 20 juli 2010. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en de beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die beschikking.
1.2 Bij een afzonderlijk, niet nader aangeduid stuk, eveneens ingekomen op 27 juli 2010, heeft [appellant] vier grieven tegen de beschikking waarvan beroep geformuleerd, met als conclusie dat het Hof de beschikking zal vernietigen en zijn verzoek alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3 Het hoger beroep is ter terechtzitting van het Hof behandeld op 1 februari 2011. Ter terechtzitting was aanwezig [appellant], bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens Zapmat was ter terechtzitting aanwezig de heer [manager], manager bij Zapmat, daartoe bij brief van 10 januari 2011 gemachtigd door de heer [directeur] directeur van Zapmat. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. In dat verband heeft mr. Koeijers een pleitnota overgelegd en de heer [manager] een stuk met als opschrift ‘het ongeval van [appellant]’, met bijlagen.
1.4 Beschikking is bepaald op heden.
2.1 Met [appellant] is het Hof van oordeel dat het GEA een onjuiste uitleg heeft gegeven aan zijn stellingen en vordering voor zover het heeft geoordeeld dat hij betaling van loon ten belope van NAF. 2.530,62 heeft gevorderd van Vertice International N.V. (hierna: Vertice) en dat hij in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ofschoon grief 1 dus in dit opzicht slaagt, kan dat [appellant] gelet op het hiernavolgende niet baten.
2.2 Voor zover grief 1 tot uitgangspunt neemt dat op de voet van de ‘Ziekte Landsverordening’ – het Hof begrijpt: de Landsverordening Ziekteverzekering (P.B. 1966, no. 15) – in het geval van ongeval een werknemer jegens de Sociale Verzekeringsbank aanspraak kan maken op een tegemoetkoming ten belope van 100% van zijn salaris, maar dat [appellant] slechts aanspraak kan maken op 80% van het salaris dat hij bij Vertice verdiende omdat het ongeval van 16 juli 2009 zich niet bij Vertice heeft voorgedaan, berust de grief op een onjuiste lezing van bedoelde verordening. Ingevolge artikel 5 van de verordening heeft een werknemer die als gevolg van ziekte, waaronder ook wordt verstaan lichamelijk letsel ten gevolge van een ongeval (artikel 3 lid 3), arbeidsongeschikt is recht op ziekengeld (lid 1) dat per dag 80% bedraagt van het dagloon van de werknemer (lid 2). Een regeling als waarop [appellant] zich beroept, is in de verordening niet te vinden en vindt evenmin anderszins steun in het recht.
2.3 Voor zover [appellant] met grief 1 betoogt dat Zapmat jegens hem aansprakelijk is voor 20% van het salaris dat hij bij Vertice verdiende – bij wijze van gederfde inkomsten – omdat hij ten gevolge van het ongeval van 16 juli 2009 arbeidsongeschikt is geraakt en hij sindsdien slechts 80% van zijn salaris krijgt vergoed, kan de grief niet slagen omdat hij zijn vordering, die door Zapmat wordt betwist, in zoverre onvoldoende heeft onderbouwd. Zo lag het op zijn weg om feiten en omstandigheden te stellen, bijvoorbeeld door overlegging van zijn arbeidsovereenkomst met Vertice, waaruit blijkt dat zijn dienstverband bij Vertice na 16 juli 2009 zou zijn doorgelopen en dat hij daar hetzelfde inkomen zou hebben genoten.
2.4 Grief 2 kan evenmin slagen. Ter terechtzitting heeft de heer Isenia gemotiveerd weersproken de stelling van [appellant] dat zij waren overeengekomen dat hij vijf dagen per week voor Zapmat zou werken. Aan deze stelling doet ook afbreuk dat in het meldingsformulier bedrijfsongeval (overgelegd bij conclusie van repliek tevens wijziging van eis) bij de vraag ‘heeft de werknemer een 5 of 6 daagse werkweek’ is ingevuld ‘3’. Hiertegenover heeft [appellant] zijn stelling onvoldoende onderbouwd.
2.5 Grief 3 keert zich tegen de toewijzing van de loonvordering voor een tijdvak van zes weken. Daartoe voert [appellant] aan dat, indien Zapmat hem zou hebben verzekerd, hij aanspraak zou hebben gehad op 100% loonderving in het eerste jaar en op 80% in het tweede jaar. Voor zover dit betoog al verband houdt met voornoemd tijdvak, vindt het geen steun in het recht. Het Hof verwijst naar hetgeen onder 2.2 is overwogen. Het GEA heeft terecht overwogen dat de in artikel 7A:1614c lid 1 BW bedoelde betrekkelijk korte tijd op zes weken pleegt te worden gesteld. Ook grief 3 faalt derhalve.
2.6 Grief 4 slaagt evenmin omdat de door Zapmat betwiste vordering van NAF. 5.000,-- terzake van schadevergoeding in verband met [appellant]s vingerkootje en voet (ook in hoger beroep) onvoldoende is onderbouwd.
2.7 De slotsom is dat de grieven, met uitzondering van hetgeen onder 2.1 is overwogen ten aanzien van grief 1, falen. Het Hof heeft overigens ambtshalve geen bezwaren tegen de beschikking waarvan beroep. Mede gelet op het overwogene onder 2.1 ten aanzien van grief 1 zal de beschikking waarvan beroep omwille van de duidelijkheid echter worden vernietigd en zullen de beslissingen in deze zaak in het dictum volledig worden weergegeven. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in hoger beroep worden veroordeeld in de aan de zijde van Zapmat gevallen kosten van het hoger beroep die tot op heden op nihil zullen worden begroot.
vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt Zapmat aan [appellant] te betalen:
- NAF. 720,-- netto ter zake van loon, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2009 tot de dag van algehele voldoening;
- NAF. 72,-- ter zake van wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2010 tot de dag der algehele voldoening;
- NAF. 3.500,-- ter zake van immateriële schadevergoeding;
veroordeelt Zapmat in de kosten van eerste aanleg aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 1.048,68, waarvan NAF. 750,-- aan salarisgemachtigde;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Zapmat gevallen en tot op heden begroot op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.P. de Haan, E.M. van der Bunt en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 1 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.