ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0648

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 094/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing vergunning tijdelijk verblijf voor vreemdeling met beroep op lokale arbeidsmarkt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf had ingediend, welke door de minister van Vreemdelingenzaken was afgewezen. De vreemdeling betoogde dat de minister had miskend dat er op de lokale arbeidsmarkt onvoldoende arbeidskrachten beschikbaar waren voor de functie van dieselmonteur, die hij wilde vervullen. Volgens het Toelatingsbeleid Vreemdelingen van november 2007 dient een vreemdeling Aruba na drie jaar te verlaten, ongeacht de beschikbaarheid van werk. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor een verlenging van zijn verblijf, omdat hij niet tot een aangewezen beroepscategorie behoorde. Het Hof oordeelde dat de minister terecht geen bijzondere omstandigheden had aangenomen die een uitzondering op de regel rechtvaardigden. De vreemdeling had ook aangevoerd dat de minister had aangekondigd dat de wetgeving zou worden gewijzigd, maar het Hof oordeelde dat de beoordeling moest plaatsvinden op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de beslissing. De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

HLAR 094/09
Datum uitspraak: 25 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Venezuela,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 11 november 2009 in zaak nr. 2361 van 2009 in het geding tussen:
1. appellant,
2. de naamloze vennootschap M.E.C. Morales Excavation & Construction N.V.
en
de minister van Vreemdelingenzaken.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 6 november 2008 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een verzoek van appellant (hierna: de vreemdeling) om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 8 juni 2009 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling en M.E.C. Morales Excavation & Construction N.V. (hierna: de werkgeefster) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Hof ingekomen op 15 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2010, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Zeppenfeldt, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.D. van Wilgen, werkzaam in dienst van het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling betoogt dat het Gerecht, door te overwegen dat niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden, dat de minister op grond van artikel 7, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de LTU) was gehouden hem voor een vierde jaar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, heeft miskend dat op de lokale arbeidsmarkt onvoldoende arbeidskrachten beschikbaar zijn die de door hem beoogde functie van dieselmonteur zouden kunnen vervullen.
2.1.1. Ingevolge die bepaling draagt de minister zorg dat de periode waarin een persoon met een andere dan de Nederlandse nationaliteit, die in loondienst op grond van een vergunning tot tijdelijk verblijf werkzaam is, aaneengesloten tot Aruba toegelaten is, ten hoogste drie jaar bedraagt. In bijzondere gevallen kan hij op het gemotiveerde verzoek van diens werkgever aan een werknemer, als bedoeld in de eerste volzin, die op basis van vergunningen tot tijdelijk verblijf voor een aaneengesloten periode van drie jaar tot Aruba toegelaten is om bij de desbetreffende werkgever werkzaam te zijn, een vergunning verlenen die de toelating tot Aruba met maximaal een jaar verlengt.
Ingevolge het negende lid kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor een periode van ten hoogste vier jaren categorieën beroepspersonen worden aangewezen, ten aanzien waarvan de in het derde lid gestelde termijnen niet van toepassing zijn.
2.1.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling niet behoort tot een categorie beroepspersonen, aangewezen krachtens voormeld artikel 7, negende lid, van de LTU, ten aanzien van wie de in het derde lid gestelde maximale toelatingstermijnen niet van toepassing zijn.
Het Gerecht heeft in het door de vreemdeling in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister ten onrechte geen bijzonder geval in de zin van het derde lid aannemelijk gemaakt heeft geacht. Het gestelde ontbreken van voldoende aanbod op de arbeidsmarkt voor de beoogde functie van dieselmonteur leidt niet tot dat oordeel, nu in paragraaf 2.2.1 van het Toelatingsbeleid Vreemdelingen van november 2007 is vermeld dat vreemdelingen Aruba, na drie jaar te zijn toegelaten voor het verrichten van arbeid in loondienst, moeten verlaten, ongeacht of wel of niet aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Het betoog faalt.
2.2. De vreemdeling betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de minister heeft aangekondigd dat artikel 7, derde lid, van de LTU zal worden gewijzigd en de maximale verblijfsduur van drie jaar daarna niet meer zal gelden.
2.2.1. Omdat de beschikking van 8 juni 2009 door het Gerecht op rechtmatigheid moest worden getoetst aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van het geven ervan, heeft het aan die gestelde toekomstige wijziging terecht niet de betekenis toegekend die de vreemdeling daar kennelijk aan gehecht wenste te zien.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2011
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,