ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0635
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ondercuratelestelling van een zoon in het kader van drank- en middelenmisbruik
In deze zaak is de ondercuratelestelling van de zoon van de verzoeker aan de orde. De zoon was eerder onder curatele gesteld door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, op 6 augustus 2009, in het kader van een zogenaamde 'Brasami-ondercuratelestelling' op basis van artikel 1:378 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek. Deze ondercuratelestelling werd opgeheven bij beschikking van 20 januari 2010. De verzoeker, de ouder van de zoon, heeft op 3 maart 2010 beroep aangetekend tegen deze opheffing, met het verzoek om de ondercuratelestelling opnieuw in te stellen.
De zaak is behandeld op verschillende zittingen, waarbij de laatste zitting op 27 januari 2011 plaatsvond. De centrale vraag die het Hof diende te beantwoorden was of de zoon, als gevolg van zijn drank- en middelenmisbruik, zijn belangen niet behoorlijk waarneemt en of hij daarmee de veiligheid van anderen in gevaar brengt. Het Hof oordeelt dat de angst van de naaste omgeving voor de zoon niet voldoende is om de ondercuratelestelling te rechtvaardigen, tenzij deze angst is gebaseerd op concrete feiten die de veiligheid van anderen in gevaar brengen.
Het Hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde gedragingen die zouden leiden tot een hernieuwde ondercuratelestelling. De enige feiten die naar voren zijn gekomen zijn een aangifte van bedreiging en een incident waarbij de zoon een vuistslag heeft gegeven, maar deze feiten zijn niet voldoende om de ondercuratelestelling te rechtvaardigen. Het Hof bevestigt daarom de beschikking van het GEA, die de curatele terecht heeft opgeheven.