HLAR 035/10
Datum uitspraak: 25 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Setel N.V., gevestigd in Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 24 juni 2010 in de zaken nrs. 2008/56, 2008/60, 2008/157 en 2008/158 in gedingen tussen:
de minister van Verkeer en Vervoer.
Bij onderscheiden beschikkingen van 21 juni en 12 oktober 2006 en 2 juni en 11 juni 2008 heeft de minister van Verkeer en Vervoer (hierna: de minister) appellante (hierna: Setel) concessievergoedingen in rekening gebracht.
Bij onderscheiden beschikkingen van 17 november 2008 heeft de minister de door Setel tegen de beschikkingen van 21 juni en 12 oktober 2006 gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 24 juni 2010 in de zaken nrs. 2008/157, 2008/158, 2008/56 en 2008/60 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: het Gerecht) de door Setel daartegen, alsmede tegen de beschikkingen van 2 juni en 11 juni 2008, ingestelde beroepen gegrond verklaard, die beschikkingen vernietigd en bepaald dat de minister, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, opnieuw op de door Setel tegen de beschikkingen van 21 juni en 12 oktober 2006 gemaakte bezwaren beschikt.
Tegen deze uitspraken heeft Setel bij brief, bij het Hof ingekomen op 5 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2010, waar Setel, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van Setel 1], [vertegenwoordiger van Setel 2] en [vertegenwoordiger van Setel 3], bijgestaan door mr. M. Hubben, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mrs. A.C. Small en P. Dingemanse, beiden advocaat, zijn verschenen.
<u>In het hoger beroep tegen de uitspraken in de zaken nrs. 2008/157 en 2008/158</u>
2.1. Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen (hierna: de Ltv) is de houder van een concessie een bij landsbesluit te bepalen vergoeding verschuldigd voor de kosten, verbonden aan de verlening van de concessie, het toezicht op de naleving door de houder van de concessie van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven regels, voorschriften en beperkingen, alsmede de uitoefening van bevoegdheden inzake de telecommunicatie door het Land.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Landsbesluit van 23 december 2005, no. 2, (hierna: het Landsbesluit) bedraagt de vergoeding, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Ltv, voor de houder van een concessie Naf. 20,- per aansluitpunt per jaar.
2.2. Bij onderscheiden uitspraken van 17 juli 2008 in de zaken nrs. 2008/20 en 2008/21 heeft het Gerecht eerdere beschikkingen op door Setel tegen de beschikkingen van 21 juni en 12 oktober 2006 gemaakte bezwaren vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen opnieuw op die bezwaren beschikt. Daartoe heeft het overwogen dat, eerst wanneer een zorgvuldige toelichting van de exploitatiekosten inzake de telecommunicatie (hierna: exploitatieoverzicht) van het Bureau wordt gegeven, beoordeeld kan worden of het Landsbesluit de beschikkingen kan dragen. Bij onderscheiden uitspraken van 18 juni 2009 in de zaken nrs. HLAR 065/08 en 066/08 heeft het Hof deze uitspraken bevestigd. Uit die uitspraken moet worden afgeleid dat het exploitatieoverzicht door een accountant juist dient te zijn bevonden om het aan de heffingen ten grondslag te mogen leggen.
2.3. Setel klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat het exploitatieoverzicht ten onrechte slechts is gebaseerd op schattingen van de opgekomen kosten en niet op de daadwerkelijk opgekomen kosten.
2.3.1. De minister heeft naar aanleiding van de uitspraken van het Gerecht van 17 juli 2008 bij de beschikkingen van 17 november 2008 een exploitatieoverzicht gegeven en toegelicht dat de jaarrekening van 2006 van het Bureau is ingedeeld in kostenposten, maar dat daarbij geen uitsplitsing naar de activiteiten post, broadcasting en telecommunicatie heeft plaatsgevonden. Voor de berekening van de exploitatiekosten per activiteit zijn de kostenposten in de jaarrekening – opgesplitst in subcategorieën – verdeeld aan de hand van verdeelsleutels, waarbij aan de verschillende activiteiten uitsluitend de kosten worden toegerekend die daarmee een oorzakelijke relatie hebben. Voor de vaststelling van de verdeelsleutels is uitgegaan van de organisatorische inzet van het Bureau en de functionele omschrijving, behorende bij de afzonderlijke organisatorische eenheden. Vervolgens is door middel van interviews op hoofden- en stafniveau onderzocht of er afwijkingen van de organisatorische inzet zijn waarmee rekening moet worden gehouden. De organisatorische inzet en interviews vormen de basis voor kwantificering van de verdeelsleutels, aldus de toelichting.
2.3.2. Uit deze in zoverre niet betwiste toelichting kan worden afgeleid dat de minister de verdeling van de exploitatiekosten achteraf per activiteit en onderdeel heeft vastgesteld. Nu hij daarvoor niet kon aansluiten bij urenregistraties of andere ter zake dienende geregistreerde gegevens, heeft het Gerecht terecht niet onaanvaardbaar geacht dat de berekening op bepaalde onderdelen bij benadering heeft plaatsgevonden. Deze enkele omstandigheid vormt dan ook op zichzelf geen grond voor het oordeel dat het exploitatieoverzicht niet aan de te stellen eisen voldoet. Het betoog faalt.
2.4. Setel klaagt voorts dat het Gerecht ten onrechte voorbij is gegaan aan de overige door haar ten opzichte van het exploitatieoverzicht aangevoerde onzorgvuldigheden.
2.4.1. Voor zover Setel heeft verwezen naar hetgeen zij in dit verband in eerdere procedures in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd, hoefde het Gerecht daarop niet in te gaan, aangezien de gronden die daarin zijn aangevoerd, niet als zodanig ook in de onderhavige zaak zijn aangevoerd. Voor zover Setel in dit verband voorts heeft verwezen naar hetgeen zij voor het eerst ter zitting heeft aangevoerd, heeft het Gerecht dat terecht, wegens strijd met de goede procesorde, niet bij de beoordeling betrokken, nu Setel niet heeft gesteld dat zij dat niet eerder heeft kunnen aanvoeren.
2.4.2. Setel heeft in beroep aangevoerd dat met het overzicht onvoldoende is toegelicht, waarom het merendeel bij het Bureau opgekomen kosten als exploitatiekosten inzake de telecommunicatie is aangemerkt. Hoewel het Gerecht daarop niet uitdrukkelijk is ingegaan, kan de klacht evenmin leiden tot het ermee beoogde doel. Het heeft met juistheid overwogen dat de minister het exploitatieoverzicht ten onrechte niet door een accountant heeft laten controleren. Het heeft in dat verband bovendien – in hoger beroep onbestreden – overwogen dat die controle dient te zien op de uitsplitsing per activiteit en onderdeel, de cijfermatige onderbouwing en de aansluiting daarvan op de jaarrekening. Derhalve zal uit een verklaring van een accountant moeten blijken of het exploitatieoverzicht op het door Setel aangevoerde punt toereikend is.
<u>In het hoger beroep tegen de uitspraken in de zaken nrs. 2008/56 en 2008/60</u>
2.5. Setel klaagt dat het Gerecht ten onrechte voorbij is gegaan aan haar betoog dat een aantal door de minister in rekening gebrachte exploitatiekosten van het Land en het Bureau geen kosten zijn, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Ltv.
2.5.1. Hoewel het Gerecht niet met zoveel woorden op dat betoog is ingegaan, kan deze klacht evenmin leiden tot het ermee beoogde doel. Het Gerecht heeft de onderscheiden beschikkingen van 2 juni 2008 vernietigd wegens een motiveringsgebrek, omdat de minister geen toereikend exploitatieoverzicht van het Land en het Bureau heeft overgelegd. Zoals uit de uitspraken van het Hof van 18 juni 2009 kan worden afgeleid, moet uit een dergelijk, door een accountant juist bevonden exploitatieoverzicht kunnen worden afgeleid dat de kostenposten die aan de heffing ten grondslag liggen, kunnen worden aangemerkt als kosten, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Ltv.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2011
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,