ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0589

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 616/08 - H 212/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de duur van een service-overeenkomst tussen Termigon en CMTC

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap Calamari Management Company N.V., h.o.d.n. Termigon, en CMTC Capital Management & Trust Co. N.V. over de duur van een service-overeenkomst. Termigon stelt dat de overeenkomst voor een periode van drie jaren is aangegaan, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt dat Termigon niet in haar bewijslevering is geslaagd. Het Hof concludeert dat de overeenkomst daadwerkelijk voor de duur van één jaar is aangegaan, zoals blijkt uit de contractbepalingen. De relevante bepalingen in het contract geven aan dat de overeenkomst effectief is voor een periode van één jaar, met de mogelijkheid tot verlenging, maar niet voor drie jaren zoals Termigon beweert. Het Hof wijst het bewijsaanbod van Termigon af als onvoldoende gespecificeerd, en bevestigt de eerdere vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. Het Hof oordeelt dat Termigon niet heeft aangetoond dat haar uitleg van de overeenkomst correct is, en dat de grieven van Termigon falen. De uitspraak van het Hof bevestigt de vonnissen waarvan beroep en veroordeelt Termigon in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Registratienummer: AR 616/08 - H 212/10
Uitspraak: 1 februari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CALAMARI MANAGEMENT COMPANY N.V.,
h.o.d.n. TERMIGON,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigden: mrs. A. Huizing en E.J.J. Huizing,
- tegen -
de naamloze vennootschap
CMTC CAPITAL MANAGEMENT & TRUST CO. N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.E. Liqui-Lung.
Partijen worden hierna “Termigon” en “CMTC” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 22 maart 2010 en de daaraan voorafgegane vonnissen van 25 mei 2009 en 2 februari 2009.
1.2 Termigon is in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen van 22 maart 2010 en 25 mei 2009 door op 27 april 2010 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijk ingediende memorie van grieven heeft zij zes grieven tegen deze vonnissen aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de vonnissen vernietigt en, opnieuw recht doende, haar vordering alsnog toewijst, met veroordeling van CMTC in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft CMTC het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof Termigon niet-ontvankelijk verklaart in haar beroep, althans het beroep verwerpt en/of ongegrond verklaart, althans de vonnissen waarvan beroep bevestigt, met veroordeling van Termigon, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van de procedures in beide instanties.
1.4 Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnota’s overgelegd.
1.5 Vonnis is nader bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Termigon is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Tussen partijen is de weergave van de feiten door het GEA onder rov. 2.1 tot en met 2.3 van het vonnis van 25 mei 2009 niet in geschil. Het Hof heeft bovendien ambtshalve geen bedenkingen bij deze weergave. Van die feiten zal daarom ook in hoger beroep worden uitgegaan.
4.2 In het vonnis van 22 maart 2010 heeft het GEA de vordering van Termigon om CMTC bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van NAF. 5.888,75, vermeerderd met de overeengekomen rente en buitengerechtelijke incassokosten, kosten rechtens, afgewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
4.3 De grieven 1 tot en met 5 lenen zich voor gezamenlijk bespreking als volgt.
4.4 In zoverre de grondslag van de vordering van Termigon berust op haar uitleg van de service-overeenkomst dat partijen deze overeenkomst voor de duur van drie jaren zijn aangegaan rust de bewijslast op Termigon ingevolge de hoofdregel van 129 Rv. Zij beroept zich immers op de rechtsgevolgen van dit door haar gestelde feit.
4.5 Voorts stelt het Hof op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voorop dat bij de uitleg van contractsbepalingen zoals in een schriftelijk contract als het onderhavige het niet aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs mochten verwachten. Daarbij kan worden gelet op zich na het aangaan van de overeenkomst voordoende omstandigheden, waaronder het gedrag van partijen bij de uitvoering van de overeenkomst.
4.6 Met inachtneming van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat Termigon niet heeft aangetoond dat haar uitleg van de service-overeenkomst de juiste is.
Uit de bepalingen over de duur van de overeenkomst in het onderhavige contract (productie 2 inleidend verzoekschrift) blijkt met zoveel woorden dat partijen een overeenkomst voor de duur van een jaar, en dus niet van drie jaren, zijn aangegaan. Zoals CMTC heeft aangevoerd, is in het contract immers bepaald: ‘The agreement will be effective for a period of one year upon payment of the initial charges, and thereafter, as long as renewal payments are made annually’.
Dat Termigon er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat zij niettemin een overeenkomst voor de duur van drie jaren is aangegaan met CMTC, is niet gebleken.
Daarvoor is niet voldoende dat onder het kopje ‘Comments’ in het contract is vermeld: ‘Quoted Price is based on a 3 year Contract Treatment’ met de door CMTC gemaakte aantekening: ‘AND NOT SUBJECT TO CHANGE’. Volgens Termigon verwijst deze aantekening naar de door partijen overeengekomen premie van NAF. 1.750,- per jaar uitgaande van een drie (3) jaarscontract zoals was aangeboden in de offerte van Termigon (productie 3 akte tot bewijslevering Termigon). CMTC heeft voor deze aantekening echter de plausibele verklaring gegeven dat zij daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen dat partijen voor de eerste twee verlengingen van het één jaarscontract een premie van NAF. 1.750,- per jaar waren overeengekomen in verband met de premie voor een driejaarscontract.
Ook is gelet op deze plausibele verklaring niet voldoende dat CMTC de ‘invoice’ van 15 oktober 2006 (productie 5 akte tot bewijslevering Termigon), met daarop de opmerking: ‘NOTE: Prices are based on a 3 year contract with a 3 year “SUBTERRAINIANTERMITE FREE WARRANTEE”’, na het aangaan van de overeenkomst heeft geaccordeerd en voldaan.
Alles overwegende kan niet worden vastgesteld dat partijen de service-overeenkomst voor de duur van drie jaren zijn aangegaan.
Het Hof passeert het bewijsaanbod van Termigon, dat heeft volstaan met een algemeen bewijsaanbod terwijl zij in eerste aanleg reeds tot bewijslevering was toegelaten, als onvoldoende gespecificeerd.
4.7 De grieven 1 tot en met 5 stuiten af op het voorgaande.
4.8 Grief 6 heeft betrekking op de vordering van Termigon tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden doordat CMTC de ‘bait stations’ die eigendom zijn van Termigon heeft verwijderd waardoor deze onbruikbaar zijn geworden. Deze grief kan niet slagen, omdat tussen partijen vast staat dat Termigon de ‘bait stations’ niet na het einde van de overeenkomst heeft verwijderd, terwijl zij daartoe bevoegd was op grond van artikel C lid 2 van de algemene voorwaarden bij de service-overeenkomst en terwijl CMTC, naar CMTC onbetwist heeft gesteld, haar daartoe in de gelegenheid had gesteld en haar daarom herhaaldelijk had verzocht. Bij die stand van zaken kan Termigon CMTC niet aansprakelijk houden voor de gestelde schade, nog daargelaten dat Termigon deze onvoldoende heeft onderbouwd. Het Hof passeert het bewijsaanbod van Termigon ook wat dit onderdeel van de vordering betreft als onvoldoende gespecificeerd om de onder rov. 4.6 van dit vonnis gegeven reden.
4.9 De grieven falen derhalve. Het Hof heeft ook ambtshalve geen bedenkingen bij de vonnissen waarvan beroep.
4.10 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vonnissen waarvan beroep dienen te worden bevestigd. Termigon zal als de in het ongelijk gestelde partij, zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad, worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
BESLISSING
Het Hof:
bevestigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt Termigon in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van CMTC gevallen en tot op heden begroot op NAF. 287,18 aan verschotten en NAF. 1.600,- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.E. de Kort, J.P. de Haan en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 1 februari 2011.