ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0580

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 1134/07 - H 188/10 en H 188A/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over huurgenot van kavel grond tussen het Land Curaçao en de geïntimeerden

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, betreft het een geschil over het huurgenot van een kavel grond. Het Land Curaçao, in eerste aanleg gedaagde en thans appellant, heeft de kavel aan derden verhuurd en beroept zich op toestemming van de geïntimeerden, rechtsverwerking en verjaring. De geïntimeerden vorderen dat zij opnieuw als huurder worden aangemerkt en het huurgenot van de kavel wordt hersteld. De partijen hebben geen compromis kunnen bereiken, wat leidt tot het hoger beroep.

Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg (GEA) van 2 november 2009, waarin de vordering van de geïntimeerden werd toegewezen. Het GEA had het Eilandgebied veroordeeld om de geïntimeerden binnen vier maanden als huurder van kavel D aan te merken en hen het huurgenot te verschaffen. Het Hof oordeelt dat de grieven van het Land en de andere appellant falen, en dat de feiten zoals vastgesteld door het GEA niet in geschil zijn. Het Hof heeft geen bedenkingen bij de eerdere vonnissen en bevestigt deze.

De beslissing van het Hof houdt in dat het Land en de andere appellant hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerden. Dit vonnis is uitgesproken op 1 februari 2011 door de rechters J. de Boer, J.R. Sijmonsma en J.P. de Haan, en is openbaar gemaakt in Curaçao.

Uitspraak

Registratienummers: AR 1134/07 - H 188/10 en H 188A/10
Uitspraak: 1 februari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak met nummer H 188/10 van:
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellant,
hierna te noemen: het Land,
voorheen: HET EILANDGEBIED CURAÇAO,
hierna te noemen: het Eilandgebied,
gemachtigde: mr. R.G. Spinhoven,
- tegen -
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
3. [geïntimeerde sub 3],
allen wonend in Curaçao,
in eerste aanleg eisers, thans geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
gemachtigde: mr. R.P. Koeijers,
en in de zaak met nummer H 188A/10 van:
[appellant sub 2],
wonend in Curaçao,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
hierna te noemen: [appellant sub 2],
gemachtigde: mr. O.A. Martina,
- tegen -
1. [geintimeerde sub 1],
2. [geintimeerde sub 2],
3. [geïntimeerde sub 3],
allen wonend in Curaçao,
in eerste aanleg eisers, thans geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
gemachtigde: mr. R.P. Koeijers.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 2 november 2009 en de daaraan voorafgegane vonnissen van 29 juni 2009 en 2 maart 2009.
1.2 Het Eilandgebied is in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen door op 11 december 2009 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijk ingediende memorie van grieven heeft het elf grieven tegen deze vonnissen aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de vonnissen vernietigt en [geïntimeerden] niet-ontvankelijk verklaart in hun vordering althans deze afwijst, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van deze procedure.
1.3 [appellant sub 2] is in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 2 november 2009 door op 14 december 2009 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijk ingediende memorie van grieven heeft hij drie grieven tegen dit vonnis aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis vernietigt en de vordering van [geïntimeerden] afwijst, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
1.4 Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] het hoger beroep van zowel het Eilandgebied als [appellant sub 2] bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep bevestigt, met veroordeling van het Eilandgebied en [appellant sub 2] in de kosten van het hoger beroep.
1.5 Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnota’s overgelegd, waarbij het Hof uit de pleitnota van het Land begrijpt dat in verband met de opheffing van het Eilandgebied het geding ten name van het Land kan worden hervat.
1.6 Vonnis is nader bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het Land en [appellant sub 2] zijn tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen, zodat zij in het door hen ingestelde hoger beroep kunnen worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de respectieve memories van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Tussen partijen is de weergave van de feiten door het GEA onder rov. 2.1 van het vonnis van 2 maart 2009 niet in geschil. Het Hof heeft bovendien ambtshalve geen bedenkingen bij deze weergave. Van die feiten zal daarom ook in hoger beroep worden uitgegaan.
4.2 In het vonnis van 2 november 2009 heeft het GEA de vordering van [geïntimeerden] in dier voege toegewezen dat het GEA het Eilandgebied heeft veroordeeld om binnen vier maanden na de uitspraak van dat vonnis [geïntimeerden] wederom als huurder aan te merken van het zonder instemming van [geïntimeerden] door het Eilandgebied tevens aan [H.B.] en/of [appellant sub 2] in huur uitgegeven stuk grond van circa 3623 m2, aangeduid als kavel D, alsmede om aan [geïntimeerden] het huurgenot van kavel D te verschaffen en dat het GEA [H.B.] en [appellant sub 2] heeft veroordeeld het vorenstaande te gehengen en te gedogen. Hiertegen richt zich het hoger beroep van zowel het Land als [appellant sub 2].
4.3 Het Hof verenigt zich met de door het GEA in het vonnis van 2 november 2009 onder rov. 2.1 tot en met rov. 2.7 gegeven vaststelling van de betekenis van de onder 2.1 van het vonnis van 2 maart 2009 geciteerde verklaring van [geïntimeerden] en van de rechtsgevolgen daarvan en maakt deze vaststelling tot de zijne.
Grief 1 van [appellant sub 2] is niet gericht tegen de dragende overweging van het GEA dat de toegang van het huis van [geïntimeerden] tot de hoofdweg via de weg langs de achter- en zijkant van het huis van [appellant sub 2] onlogisch voorkomt. Of, zoals tussen partijen in geschil is, deze weg altijd al bestond en ook als toegang door [geïntimeerden] werd gebruikt, komt minder betekenis toe. Duidelijk is dat [geïntimeerden] belang hebben bij herstel van de van oudsher bestaand hebbende toegang.
Ook komt aan bedoelde verklaring van [H.B.] de betekenis toe die het GEA daaraan heeft gegeven, namelijk dat deze in samenhang bezien met andere omstandigheden bijdraagt aan het oordeel dat de verklaring van [geïntimeerden] niet aldus mocht worden opgevat dat zij instemden met het prijsgeven van de grond. Het feit dat de kavels A en D zonder voorbehoud aan [appellant sub 2] zijn toegescheiden tegen een vergoeding aan [H.B.] van NAF. 50.000,-, doet op zichzelf geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar verklaring. De stelling dat [H.B.] na de echtscheiding, die reeds in 1995 heeft plaatsgevonden, in het onderhavige geschil heeft gekozen voor haar familie is onvoldoende onderbouwd. Grief 2 van [appellant sub 2] treft derhalve evenmin doel.
4.4 Voorts heeft het GEA in het vonnis van 2 november 2009 onder rov. 2.9 terecht overwogen dat de omstandigheid dat het hier “landelijk woongebied” in de zin van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (hierna: EOP) betreft en dat afsplitsing van alleen kavel A daarmee in strijd is, zoals het Eilandgebied in eerste aanleg heeft gesteld en het Land in hoger beroep heeft herhaald, achteraf niet aan [geïntimeerden] kan worden tegengeworpen. Immers, het EOP is vastgesteld door de Eilandsraad van het Eilandgebied op 25 augustus 1995 en is in werking getreden op 23 mei 1997. Het Eilandgebied was dan ook niet aan het EOP gebonden ten tijde van het afleggen van de schriftelijke verklaring van 20 juni 1989 door [geïntimeerden] en dus ook niet ten tijde van het aangaan van de twee huurovereenkomsten met [H.B.] op 14 februari 1992.
Dit zo zijnde kan het Hof het Land niet volgen in het standpunt dat de enige uitleg die aan de verklaring van [geïntimeerden] kon worden gegeven was dat het Eilandgebied toestemming van hen verkreeg om een indeling van het terrein te maken conform het EOP.
Voor zover het Land stelt dat [geïntimeerden] bij het afleggen van hun verklaring ten kantore van Bureau Domeinbeheer ervan op de hoogte zijn gebracht dat deze verklaring meebracht dat het terrein opnieuw ingedeeld en uitgezet zou worden en dat als gevolg daarvan naast kavel A voor de bouw van een woning een kavel met de ligging en grootte van kavel D voor landbouwdoeleinden zou worden afgesplitst heeft het Land deze stelling niet (althans tegenover de betwisting door [geïntimeerden] daarvan onvoldoende) gemotiveerd, zodat het Hof daaraan voorbij zal gaan.
Dat, zoals het Land kennelijk meent, [geïntimeerden] de verklaring hebben afgelegd formeel als eerste stap tot het legaliseren van de reeds bestaande woning plaatselijk bekend als [adres] naast 113 blijkt ten slotte nergens uit.
4.5 Ook heeft het GEA in het vonnis van 2 november 2009 onder rov. 2.11 bij de beoordeling van het beroep op verjaring met juistheid een verjaringstermijn van twintig jaren toegepast. Het betreft hier niet een rechtsvordering tot ongedaanmaking in de zin van artikel 3:311 lid 2 BW. Een dergelijke rechtsvordering is immers een rechtsvordering als bedoeld in artikel 6:271 BW. Aan de orde is niet een verbintenis tot ongedaanmaking van door [geïntimeerden] verrichte prestaties. Naar het Hof evenals het GEA begrijpt, strekt de vordering van [geïntimeerden] ertoe dat door voorheen het Eilandgebied thans het Land als verhuurder zij wederom als huurder van kavel D worden aangemerkt en aan hen het huurgenot van deze kavel wordt verschaft en dat Hypolita Benita en [appellant sub 2] hen niet storen in dit huurgenot.
Het beroep op rechtsverwerking wordt verworpen omdat in feite niet meer is gesteld dan dat niet is gereageerd, terwijl enkel stilzitten geen beroep op rechtsverwerking rechtvaardigt.
4.6 Gelet op dit alles en op het feit dat partijen geen compromis hebben bereikt zoals het GEA in het vonnis van 2 november 2009 onder rov. 2.8 heeft opgemerkt is de gehele vordering toewijsbaar zoals het GEA heeft gedaan.
4.7 Op grond van het voorgaande falen de grieven. Het Hof heeft ook ambtshalve geen bedenkingen bij de vonnissen waarvan beroep.
4.8 Het vorenstaande brengt mee dat de vonnissen waarvan beroep dienen te worden bevestigd. Het Land en [appellant sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen, waarbij gelet op de samenhang tussen de onderhavige zaken voor deze zaken gezamenlijk één proceskostenveroordeling zal worden uitgesproken, met dien verstande dat het Land en [appellant sub 2] ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk verbonden zijn.
BESLISSING
Het Hof:
bevestigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt het Land en [appellant sub 2] hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 241,18 aan verschotten en NAF. 5.100,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 1 februari 2011.