Datum uitspraak: 10 februari 2011
Zaaknummer: H 261/09
Parketnummer: 100.00096/09
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 23 december 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1984 te Saint Martin,
wonende te Sint Maarten, [adres],
thans gedetineerd te Sint Maarten.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 7 april 2009, 22 juli 2009, 11 augustus 2009, 30 september 2009 en van 9 december 2009, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 5 mei 2010, 26 augustus 2010, 4 november 2010 en 26 januari 2011 op Sint Maarten.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. G. Hatzmann naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:…
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof deels tot andere beslissingen komt.
Anders dan de procureur-generaal is het Hof van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde. Immers heeft verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2011 verklaard dat [xxx] vóór het schietincident uit de auto was gestapt. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt weliswaar dat iemand (ook) op het moment van het schietincident achter het stuur van de auto heeft gezeten, maar niet blijkt daaruit voldoende of die persoon en verdachte bewust en nauw hebben samengewerkt.
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en 2 is ten laste gelegd, met dien verstande:
1. dat hij, op 18 juni 2008, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meermalen, kogels afgevuurd op die [SLACHTOFFER], waarbij die [SLACHTOFFER] (door meerdere kogels) in het lichaam, werd geraakt, tengevolge waarvan voornoemde [SLACHTOFFER] is overleden;
2. dat hij, op 18 juni 2008, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen, merk en type onbekend, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Het Hof bezigt de volgende bewijsmiddelen:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 januari 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
<small>Mijn naam is [verdachte], maar ik wordt ook wel “[verdachte]” genoemd. U vraagt mij of ik op 18 juni 2008 op [slachtoffer] heb geschoten. Dat is juist, ik heb op hem geschoten. U vraagt mij hoever [slachtoffer] en ik van elkaar afstonden. Ik schat twee a drie meter. Ik heb eerst twee keer op hem geschoten. Omdat ik dacht dat ik hem had gemist en het leek of hij weg zou rennen, heb ik nogmaals meermalen op hem geschoten. Ik heb [slachtoffer] in “The Projects” gezien en hem aangesproken. Door zijn gedrag wist ik dat hij iets met de inbraak te maken had, maar ik ben toen weer weggegaan. Ik ben bij mijn vriend [vriend] langsgegaan om een vuurwapen te halen, dat ik hem in bewaring had gegeven. Nadat ik het vuurwapen had opgehaald, ben ik naar mijn eigen huis gegaan om extra munitie te halen en het wapen te laden. </small>
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 25 februari 2009 gesloten en getekend door [brigadier] en [brigadier], beiden brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, pv. nummer: 2009.100, inhoudende de volgende verklaring van de verdachte [verdachte], - zakelijk weergegeven-:
<small>Ongeveer een week voor het schietincident ging ik met 2-vest in [yyy] zijn auto naar [vriend] toe. Ik had bedoeld vuurwapen tussen mijn buik en broeksband. Tevens had ik twee extra lege patroonhouders behorende tot bedoeld vuurwapen en een plastic zakje met meer dan 10 scherpe patronen. In bedoeld vuurwapen was ook een patroonhouder die gevuld was met ongeveer 11 scherpe patronen. Op de dag van het schietincident reed ik samen met [xxx] en [zzz] naar de woning van [vriend] toe. [vriend] ging toen het vuurwapen voor mij halen en bracht het vuurwapen in een zwart leren tasje. In dat tasje lag bedoeld vuurwapen samen met de patroonhouders en het plastic zakje inhoudende de scherpe patronen.
Thuis aangekomen stapte iedereen uit de auto’s. Ik liep mijn woning binnen en plaatste het tasje in de keuken op tafel. Ik nam de gevulde patroonhouder uit het vuurwapen en controleerde deze. Alle patronen bleken aanwezig te zijn, dus stopte ik deze weer in het vuurwapen terug. [xxx] was aanwezig toen ik het vuurwapen laadde. Daarna vulde ik de lege patroonhouders met de scherpe patronen vanuit het plastic zakje. Hierna reden wij richting “the Projects”. Bijna bij de ingang van de “the Projects” aangekomen, nam ik het pistool tevoorschijn en laadde ik deze door.</small>
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 12 februari 2009 gesloten en getekend door [brigadier] en [brigadier], beiden brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, <u>pv. nummer: 2009.100</u>, inhoudende de volgende verklaring van [xxx], - zakelijk weergegeven-:
<small>Nadat we allemaal bij het huis van [aaa] waren geweest zijn [verdachte], die kleine jongen en ik naar de Project 911 gereden. Daar zagen we een groep jongens in een tuin staan. [verdachte] reed er hard op af en remde hard. Ik zag dat de groep jongens uiteen rende. Een jongen bleef staan. [verdachte] vroeg hem: “are you cool”. Ik hoorde dat de jongen zei: “yeah, I am cool, what happened”. Ik zag dat [verdachte] het portier dicht deed en met hoge snelheid weer wegreed. Ik hoorde dat de partner die naast [verdachte] zat zei: “Ik ken die jongen van school, dat is de partner die altijd inbraken en diefstallen pleegt”. Ik hoorde dat [verdachte] begon te flippen en dingen zei als: “Yeah is that a little thief, I am getting my gun and he will see what happen. Is that what they are doing, this thing is not going down so, I am going for my gun”. Hierna reden we Project 911 en Dutch Quarters uit, richting Fort William. Ik vroeg [verdachte] waar we naar toe gingen. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “You think I am joking, I am going for my gun now”. Ik zag dat [verdachte] op Fort William stopte, een huisje binnenging en na ongeveer vijf a tien minuten weer terug kwam met een vuurwapen. Ik hoorde dat de partner die naast hem zat zei: “Oh, you bring the .22 rifle”. “You see what’s going on. Somebody is going to get it today”. [verdachte] zei: “Ok, we gaan naar Dutch Quarters now”. In de auto zei [verdachte], nadat hij [aaa] heeft gebeld: “fuck the police. The police is going to do nothing about that, I am going to do my thing, fuck that. I am going to do my thing, I am going to kill and I am going to jail myself I don’t give a fuck”. </small>
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 februari 2009 gesloten en getekend door [brigadier] en [brigadier], beiden brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, pv. nummer: 2009.100, inhoudende de volgende verklaring van de verdachte [bbb], - zakelijk weergegeven-:
<small>Ongeveer 1 maand voor de moord kwamen [verdachte] en 2-vest bij mij thuis. [verdachte] vroeg aan mij of ik een vuurwapen voor hem kon bewaren. Ik besloot dit te doen. Twee dagen of een dag of op de dag van de moord van [slachtoffer], kwam [verdachte] bij mij thuis om het .22 vuurwapen te halen. [verdachte] had mij voor het vuurwapen gevraagd. Ik nam de zwarte tas en overhandigde de tas aan [verdachte]. Het betreft een zwartkleurig vuistvuurwapen. Het is een automatisch vuurwapen. Ik denk dat de houder zo’n 10 tot 11 patronen kan houden.</small>
Het proces-verbaal van onderzoek “Project 911”, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 maart 2009 gesloten en getekend door [brigadier], brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, <u>pv. nummer: 2009.100</u>, inhoudende de volgende verklaring, - zakelijk weergegeven-:
<small>Op18 juni 2008, omstreeks 13.45 uur, kwam de melding binnen bij de wachtcommandant van de Centrale Communicatie dat op de [adres] ter hoogte van perceel # 1, Project 911 Sint Maarten, een man was neergeschoten. Ter plaatse trof men, liggend op de grond, een zwaar gewonde man aan. Bij deze man werd een zwakke polsslag geconstateerd. Het slachtoffer werd naar het Sint Maarten Medical Care Center vervoerd.
Op 18 juni 2008 omstreeks 14.30 uur werd informatie ontvangen dat door Dr. [dokter] van het Sint Maarten Medical Center de dood van het bedoelde slachtoffer was vastgesteld. Het medisch informatieformulier werd door hem opgemaakt welke in het zaaksdossier is opgenomen.
Het slachtoffer was bij leven genaamd:
[slachtoffer],
Geboren op [datum] 1993 te Saint Martin,
Wonende te [adres].
Door de Forensische Opsporingsdienst van het politiekorps Sint Maarten werd een sporenonderzoek verricht. Uit dit onderzoek bleek onder andere:
o Op de plaats delict werden geen hulzen, munitie, delen van munitie of vuurwapens aangetroffen.
o Het lichaam had 5 inschoten en geen uitschoten.
o In het lichaam werden drie kogels aangetroffen van het kaliber punt 22.
o In het lichaam werden versplinterde delen aangetroffen afkomstig van een vierde kogel.
o Een vijfde kogel werd niet aangetroffen in het lichaam.”</small>
Het door patholoog [patholoog] opgemaakte en op 4 juli 2008 ondertekende verslag van het obductieonderzoek d.d. 26 juni 2008 van [slachtoffer], inhoudende, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
<small>[slachtoffer], oud bijna 15 jaar, is getroffen door 5 kogels. Alle inschoten, geen uitschoten. Daarvan werden 3 teruggevonden alle met dezelfde vorm. 2 kogels,1 waarschijnlijk laag in de wervelkolom en 1 gefragmenteerd door de linker heupkop werden niet teruggevonden.
Er was een inschot op overgang van buik naar borst rechts waarvan de kogelbaan verliep van rechts naar links boven en wel door de huid, door de lever, door het middenrif, door het hartzakje, door de hartpunt, waardoor een verbinding ontstond tussen de linker kamer en de buitenwereld, tussen de 5de en 6de rib links en werd teruggevonden onder de huid. Deze verwonding heeft door beschadiging van het hart geleid tot een bloeding die tot zijn dood geleid heeft.</small>
De raadsman van verdachte heeft betoogd, kort samengevat, dat bij verdachte geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg, zodat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Verdachte zelf heeft in dit verband aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat hij het vuurwapen is gaan halen niet om mee te doden, maar om mee te dreigen en uit voorzorg omdat hij het slachtoffer eerder die dag in gezelschap van andere, grote jongens had gezien. Voorts heeft verdachte opgemerkt bij de gedachte aan het verdriet van zijn vriendin in een opwelling en uit woede te hebben geschoten.
Het Hof overweegt daaromtrent als volgt.
Voor bewezenverklaring van voorbedachte raad is voldoende dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis van de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Naar het oordeel van het Hof is daaraan in het voorliggende geval voldaan. Dit volgt immers reeds uit de verklaring van verdachte
dat hij eerst twee keer op het slachtoffer heeft geschoten en dat, toen hij dacht het slachtoffer te hebben gemist en het slachtoffer probeerde weg te rennen, hij nogmaals
op het slachtoffer heeft geschoten. Dat verdachte al eerder had besloten het slachtoffer van het leven te beroven en tijd had gehad daarover na te denken volgt uit de omstandigheid dat verdachte na een eerdere (eerste) confrontatie met het slachtoffer in de ‘Projects’ volgens getuige [xxx] heeft opgemerkt: “I am getting my gun and
he will see what happen”. Verdachte is vervolgens daadwerkelijk een vuurwapen gaan halen, evenals patroonhouders en scherpe patronen. Hij heeft vervolgens naar eigen zeggen een patroonhouder gecontroleerd en toen alle patronen aanwezig bleken te zijn, heeft hij de houder in het wapen teruggeplaatst. Ook heeft hij een lege patroonhouder gevuld met de scherpe patronen. Daarop is verdachte teruggereden naar de ‘Projects’, op zoek naar het slachtoffer, waar hij bij de ingang het vuurwapen tevoorschijn heeft gehaald en doorgeladen. Onderweg daar naartoe heeft verdachte volgens getuige [xxx] gezegd: “Fuck the police. (…) I am going to do my thing, I am going to kill and I am going to jail myself I don’t give a fuck”.
In het licht van het voorgaande verwerpt het Hof het verweer en acht het Hof hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht, nog afgezien van het feit dat die verklaring inconsistent is, niet aannemelijk.
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
Het bewezenverklaarde levert op:
moord,
strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht;
medeplegen van een overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Oplegging van straf </u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op een veertienjarige jongen, van wie hij vermoedde dat deze geld van hem en van zijn partner had gestolen. Aldus heeft de verdachte het slachtoffer van het meest fundamentele recht beroofd, het recht op leven, wegens een volstrekt arbitraire, vermeende aanleiding. Zijn daad heeft tot groot verdriet geleid bij de nabestaanden van het slachtoffer. Uit het in het dossier opgenomen reclasserings-rapport van de Stichting Justitiële inrichtingen Bovenwinden en het psychiatrische rapport blijkt niet van enige stoornis die ertoe zou kunnen leiden dat de handelingen van de verdachte niet volledig aan hem zijn toe te rekenen. Dat de verdachte, volgens zijn eigen verklaring, tot zijn daad is gekomen onder invloed van marihuana, is een omstandigheid die tot zijn risicosfeer behoort. Feiten als deze versterken verder gevoelens van onveiligheid in de samenleving als geheel. Dit alles wordt de verdachte bijzonder zwaar aangerekend.
Op grond van het voorgaande acht het Hof na te melden straf passend en geboden.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften </u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31, 49, 59 en 96 van het Wetboek van Strafrecht.
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 23 december 2009 en doet opnieuw recht, als volgt:
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot <b>een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren</b>;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.E. de Kort, F.J.P. Lock en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie , en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao, uitgesproken op 10 februari 2011.