Registratienummer: KG 67-09-H-189/10
Uitspraak: 28 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
in kort geding in de zaak van:
[werknemer],
wonend in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant,
gemachtigde: mr. J.G. Snow,
de naamloze vennootschap
REMY HEAVY EQUIPMENT AND SEPTIC SERVICE N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem.
Partijen worden hierna ‘[werknemer]’ en ‘Remy’ genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 29 mei 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (hierna: GEA) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en de beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2 [werknemer] is van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen door op 18 juni 2009 een akte van appel in te dienen. Bij op 2 juli 2009 ingekomen memorie van grieven, met productie, heeft hij twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Remy in de proceskosten in beide instanties.
1.3 Remy heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal bevestigen, kosten rechtens.
1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben partijen pleitaantekeningen overgelegd, aan de zijde van Remy met een productie.
1.5 Het Hof heeft vastgesteld dat aanvankelijk de pleitnotities in eerste aanleg van Remy niet deel uitmaakten van het dossier. Op verzoek van het Hof, waarvan ook mr. Snow op de hoogte is gesteld, heeft een medewerker van het kantoor van mr. Bloem de notities aan het Hof doen toekomen.
1.6 Vonnis is nader bepaald op heden.
2.1 [werknemer] is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het bestreden vonnis, zodat hij daarin kan worden ontvangen.
3.1 Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4.1 Het Hof gaat uit van de volgende, als vaststaand aan te merken feiten.
4.1.1 Op 1 augustus 2003 is [werknemer] in dienst getreden van Remy als vrachtwagenchauffeur.
4.1.2 Bij brief van 20 januari 2009 (hierna ook: de ontslagbrief) is [werknemer] door Remy op staande voet ontslagen.
4.1.3 De ontslagbrief houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“As an employee of Remy Heavy Equipment, you are obliged to carry out the duties and instruction given. On Monday January 19, 2009 you were told to help with the repairs of the truck which you drives, however without hesitation notify your employer that under no circumstances you are going to do that.
On Tuesday the same instruction was given to [werknemer], he again refuse to do so, reiterating his defiant position, and verbally threatening the Manager and refusing to leave the premises. The police had to be called in, but to no avail. (…)
(…) We have issued several warning verbally and in writing about the total lack of disrespect employees have shown to their employers, the warning go on heeded.”
4.2 Blijkens de pleitnotities in hoger beroep van [werknemer] – die in deze notities abusievelijk soms ook ‘[werknemer]’ wordt genoemd – is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van Remy door de rechter op 10 juni 2009 ontbonden, zonder toekenning aan [werknemer] van een vergoeding. [werknemer] heeft daarom belang bij het onderhavige hoger beroep wat betreft zijn vordering tot betaling van loon over de periode van het ontslag op staande voet op 20 januari 2009 tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 10 juni 2009.
4.3 De grieven keren zich tegen het oordeel van het GEA dat het op 19 januari 2009 niet opvolgen van het bevel van (de zoon van de directeur van) Remy om de werkplek te verlaten een gerechtvaardigde reden voor ontslag op staande voet oplevert (r.o. 3.4), en dat dus onvoldoende aannemelijk is dat het ontslag in een bodemprocedure nietig zal worden geacht (r.o. 3.5).
4.4 Aan het betoog van Remy dat de tweede grief en het tweede onderdeel van de eerste grief ondeugdelijk zijn voorgesteld, met als gevolg dat Remy zich daartegen niet kan verweren, gaat het Hof voorbij omdat dat betoog miskent dat [werknemer] in hoger beroep (in essentie) dezelfde stellingen betrekt als in eerste aanleg en omdat bij memorie van antwoord en bij pleidooi voor geïntimeerde voldoende gelegenheid bestaat te reageren op hetgeen appellant bij memorie van grieven aanvoert (van welke gelegenheid Remy ook gebruik heeft gemaakt).
4.5 De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.6 De vraag die het appel aan de orde stelt, is of naar het voorlopig oordeel van het Hof de in de ontslagbrief van 20 januari 2009 genoemde gronden een dringende reden voor ontslag opleveren als bedoeld in artikel 7A:1615o lid 1 BW.
4.7 Ingevolge artikel 7A:1615p lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende reden in de zin van voornoemde bepaling beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking te laten voortduren. Een dringende reden kan op de voet van artikel 7A:1615p lid 2, onder 10 BW aanwezig worden geacht wanneer de werknemer hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van zijn werkgever. Op de voet van diezelfde bepaling, onder 5, kan voorts een dringende reden aanwezig worden geacht, voor zover van belang, wanneer de werknemer de werkgever op ernstige wijze bedreigt.
4.8 De ontslagbrief behelst twee gronden voor het ontslag van [werknemer]. De eerste grond houdt in, zakelijk weergegeven, dat [werknemer] op 19 en 20 januari 2009 heeft geweigerd het bevel van Remy op te volgen om te helpen met de reparatie van de vrachtwagen die hij bestuurde, en dat hij heeft geweigerd de werkplek te verlaten. De tweede grond komt erop neer dat [werknemer] de manager verbaal heeft bedreigd.
4.9 In verband met de gronden van het ontslag van [werknemer] heeft Remy in eerste aanleg aangevoerd dat [werknemer] zijn manager, de heer Lambert, heeft bedreigd met de woorden ‘you are going to regret this’ en dat [werknemer] is teruggekomen – het Hof begrijpt: de volgende dag, op 20 januari 2009 – en toen wederom zich bedreigend heeft uitgelaten. Remy heeft gesteld dat [werknemer] zich vaker agressief heeft uitgelaten tegenover superieuren. Aldus is volgens Remy bij [werknemer] sprake van een stelselmatig onverschillige en weigerachtige houding, ondanks eerdere waarschuwingen; het incident van 20 januari 2009 was voor Remy de druppel die de emmer deed overlopen. In hoger beroep heeft Remy nog aangevoerd dat (vaststaat dat) [werknemer] bij herhaling heeft geweigerd de werkplek te verlaten en aan diverse redelijke instructies te voldoen. Remy haalt nogmaals de spreekwoordelijke druppel aan en beroept zich op het gedocumenteerde werkverleden van [werknemer].
4.10 [werknemer] heeft de stellingen van Remy gemotiveerd betwist. Hij heeft aangevoerd dat op 19 januari 2009 de zoon van de directeur van Remy hem opdroeg een mechanicien te assisteren bij de reparatie van een vrachtwagen die hij had bestuurd, terwijl hem dat nooit eerder was opgedragen, hij daarvoor niet is opgeleid, er andere monteurs aanwezig waren die konden helpen en er andere vrachtwagens beschikbaar waren om de klus waar hij aan werkte voort te zetten. Daarop is hij door de zoon van het werkterrein gestuurd en is hij naar het arbeidsbureau gegaan. De volgende dag was de situatie niet anders en begon de zoon zich agressief te gedragen tegenover [werknemer] toen hij hem vertelde dat volgens het arbeidsbureau hem een vrachtwagen ter beschikking moest worden gesteld voor zijn reguliere werkzaamheden. Eerst door tussenkomst van de politie is de zoon tot bedaren gebracht. Hij heeft ontkend zelf iemand te hebben bedreigd. De eigenlijke reden voor zijn ontslag is volgens [werknemer] dat hij zich tegen de zin van Remy samen met anderen heeft ingezet voor aansluiting bij de vakbond.
4.11 In het licht van het partijdebat is het Hof van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat [werknemer] geen gehoor heeft gegeven aan het gestelde, tot tweemaal toe gegeven bevel de werkplek te verlaten, en dat [werknemer] een manager heeft bedreigd. In dit verband overweegt het Hof dat Remy heeft betoogd dat [werknemer] na het eerste incident is teruggekomen terwijl uit haar betoog niet duidelijk wordt hoe en wanneer [werknemer] de werkplek uiteindelijk heeft verlaten. Het standpunt van [werknemer] geeft daarover wel uitsluitsel. Overigens komt het het Hof voor dat de gestelde bedreiging niet een geval oplevert waarin de werknemer de werkgever op ernstige wijze bedreigt als bedoeld in artikel 7A:1615p lid 2, onder 5 BW. Wat betreft de opdrachten de mechanicien te assisteren, overweegt het Hof dat in de stellingen van [werknemer] besloten ligt dat die niet redelijk waren, gelet op, kort samengevat, de beschikbaarheid van andere mechaniciens en vrachtwagens. Weliswaar heeft Remy in appel aangevoerd dat een dergelijke opdracht niet ongebruikelijk was, maar zij heeft niet gereageerd op de overige door [werknemer] genoemde omstandigheden. Overigens is het Hof ten aanzien van de (gestelde) weigeringen om de werkplek te verlaten en om de mechanicien te assisteren van oordeel dat zij in de gegeven omstandigheden niet een hardnekkige weigering als bedoeld in de wet opleveren. Met betrekking tot de stelling van Remy dat op 20 januari 2009 sprake was van de druppel die de emmer deed overlopen, overweegt het Hof dat Remy die stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van schriftelijke waarschuwingen of documenten met betrekking tot het werkverleden van [werknemer] bij Remy.
4.12 Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van het Hof de in de ontslagbrief aangevoerde gronden niet voldoende aannemelijk zijn geworden en/of geen dringende reden voor ontslag vormen als bedoeld in artikel 7A:1615o lid 1 BW en dat het ontslag van [werknemer] in een bodemprocedure derhalve nietig zal worden geoordeeld.
4.13 De grieven treffen daarom doel.
4.14 Voor het geval het ontslag niet rechtsgeldig wordt bevonden, heeft Remy een beroep gedaan op loonmatiging (pleitnotities eerste aanleg, voorlaatste pagina). Naar het oordeel van het Hof zijn evenwel geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan toewijzing van de vordering tot doorbetaling van het loon tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Het Hof zal de vordering daarom niet matigen.
4.15 Het voorgaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd. Remy zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt Remy, uitvoerbaar bij voorraad, aan [werknemer] te betalen zijn reguliere loon van 20 januari 2009 tot 10 juni 2009, vermeerderd met de wettelijke verhoging daarover ex artikel 7A:1614q BW;
veroordeelt Remy in de kosten van eerste aanleg en het hoger beroep aan de zijde van [werknemer] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 429,-- aan betekeningskosten verzoekschrift, akte van appel en memorie van grieven en NAF. 450,-- aan griffierecht in eerste aanleg, en NAF. 4.100,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, P.E. de Kort en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 28 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.