UITSPRAAK: 28 januari 2011
ZAAKNR.: KG 10/2009 - H-190/10
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
de naamloze vennootschap CONVECO N.V. (hierna: Conveco),
gevestigd in Sint Maarten,
voorheen gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
thans appellante tevens incidenteel geïntimeerde
gemachtigden: mrs. W.A. van Sambeek en M. Le Poole,
de naamloze vennootschap WITENBLAUW II N.V. (hierna: Witenblauw),
gevestigd in Sint Maarten,
voorheen eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde tevens incidenteel appellante,
gemachtigde: mr. M.O. Kortenoever.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (verder: het GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 13 februari 2009. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Conveco is in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis door indiening op 6 maart 2009 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Op 6 maart 2009 heeft Conveco ter griffie van het GEA een memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis tevens incidenteel verzoek tot schorsing van de werking van (een deel van) het vonnis ex artikel 429p lid 2 Rv. ingediend. Witenblauw heeft een memorie van antwoord, tevens antwoord op het incidentele verzoek tevens houdende incidenteel appel genomen. Conveco heeft daarop een incidentele memorie van antwoord genomen.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag - waaraan voorafgaand Conveco producties aan het Hof en aan de wederpartij heeft toegezonden - hebben partijen pleitnotities overgelegd. Daarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
Conveco en Witenblauw zijn tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het door hen bestreden vonnis, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.
Voor de door Conveco opgeworpen grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis tevens incidenteel verzoek tot schorsing van de werking van (een deel van) het vonnis ex artikel 429p lid 2 Rv en voor de door
Witenblauw opgeworpen grieven verwijst het Hof naar de memorie van antwoord, tevens antwoord op het incidentele verzoek tevens houdende incidenteel appel.
4.1 In eerste aanleg heeft Witenblauw in conventie het GEA verzocht het door Conveco uitgeoefende retentierecht te beëindigen en Conveco te bevelen de bouwplek te Simpson Bay te verlaten, na zekerheidstelling door Witenblauw. In reconventie in eerste aanleg heeft Conveco het GEA verzocht om Witenblauw onder verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot betaling van in totaal USD 482.704,76 met rente en kosten. Bij het vonnis waarvan beroep is in conventie het retentierecht beëindigd op het moment dat het bedrag tot betaling waarvan Witenblauw in reconventie is veroordeeld zou zijn betaald, en is Conveco veroordeeld de bouwplek te Simpson Bay binnen 24 uur daarna te verlaten en is Witenblauw in reconventie veroordeeld tot betaling van USD 140.000,-. De proceskosten zijn in conventie en reconventie gecompenseerd aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
4.2 Tussen Conveco als eiseres en Witenblauw als gedaagde is een bodemprocedure gevoerd, zaaknummer AR 85/2009. Conveco heeft in de bodemprocedure gevorderd dat Witenblauw wordt veroordeeld tot betaling van USD 429.718,74 en USD 8.220,-, met rente en kosten. Op 15 juni 2010 heeft het GEA in de bodemprocedure, na op 23 november 2009 een tussenvonnis te hebben gewezen, een vonnis gewezen dat inmiddels onherroepelijk is geworden. Bij dat vonnis is Witenblauw veroordeeld tot betaling van USD 186.110,96 met rente, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde en met compensatie van kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.3 Conveco heeft bij gelegenheid van het pleidooi gesteld dat zij vanwege het tijdsverloop en de beslissing in de bodemprocedure uitsluitend nog belang heeft bij een beslissing over de proceskosten, die volgens Conveco door de eerste rechter ten onrechte zijn gecompenseerd vanwege de juridisch onjuiste beslissing het retentierecht op te heffen. Conveco heeft in verband daarmee haar eis verminderd in die zin dat zij thans vordert dat Witenblauw wordt veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.
Bij gelegenheid van het pleidooi heeft Witenblauw gesteld dat door voormelde vonnissen van 23 november 2009 en 15 juni 2010, de door haar in het incidenteel ingestelde appel aangevoerde grieven ook achterhaald zijn. Zowel Conveco als Witenblauw hebben bij gelegenheid van het pleidooi gesteld dat het belang aan het hoger beroep is komen te ontvallen.
4.4 Het geschil tussen partijen betrof zowel in kort geding als in de bodemprocedure in het bijzonder de vraag of en tot welk bedrag Conveco een vordering op Witenblauw had. Conveco had zich er tegenover Witenblauw op beroepen dat aan haar een retentierecht toekwam op grond van een door haar gepretendeerde vordering van USD 720.353,26. In kort geding heeft zij in reconventie een bedrag van in totaal USD 482.704,76 gevorderd. In die procedure is beslist dat het retentierecht eindigt na betaling van het bedrag dat door het GEA is bepaald als zijnde door Witenblauw aan Conveco verschuldigd, USD 140.000,-. Het GEA heeft op goede gronden het retentierecht kunnen beëindigen zodra het door haar in reconventie toegewezen bedrag zou zijn voldaan, nu immers de ingevolge het retentierecht aan Conveco toekomende bevoegdheid tot opschorting van haar verplichting tot afgifte van een zaak eindigt zodra haar vordering is voldaan. Ingevolge het vonnis van het GEA van 15 juni 2010 in de bodemprocedure heeft tussen partijen als vaststaand te gelden dat de vordering van Conveco op Witenblauw in hoofdsom USD 186.110,96 bedroeg. Alhoewel het GEA in kort geding de vordering van Conveco op Witenblauw voorshands op een lager bedrag had vastgesteld dan dat zij in de bodemprocedure heeft gedaan, te weten op USD 140.000,-, moet worden vastgesteld dat het GEA in kort geding, in aanmerking nemende dat de vordering van Conveco slechts gedeeltelijk toewijsbaar was zoals ook in de bodemprocedure is bepaald, met juistheid heeft geoordeeld dat er sprake is van een situatie waarin aanleiding is voor compensatie van proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dat het GEA in het kort gedingvonnis het bestaan van de vordering van Conveco op andere gronden heeft aangenomen dan dat zij in de bodemprocedure heeft gedaan, is daarbij niet relevant. Het vonnis waarvan beroep zal daarom voor wat betreft de kostencompensatie in conventie en in reconventie worden bekrachtigd. Gegeven de wijziging van eis van Conveco dient het vonnis waarvan beroep in reconventie voor het overige te worden te worden vernietigd.
4.5 In verband met de omstandigheid dat Witenblauw heeft gesteld geen belang meer te hebben bij het door haar ingestelde incidenteel hoger beroep zal zij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.6 Conveco moet als de in het principaal hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en zal daarom worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. Witenblauw moet in het incidenteel hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij, in aanmerking nemende dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de vordering van Conveco moet worden afgewezen welke stellingname gelet op het vonnis in de bodemprocedure van 15 juni 2010 geen stand kan houden, en zal daarom in het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten.
verklaart Witenblauw niet-ontvankelijk in het incidenteel hoger beroep;
vernietigt het vonnis waarvan hoger beroep in reconventie, behoudens voor wat betreft de compensatie van de proceskosten;
bekrachtigt het vonnis waarvan hoger beroep voor het overige;
veroordeelt Conveco in de aan de zijde van Witenblauw gerezen proceskosten in het principaal hoger beroep, tot op heden begroot op NAF. 296,50 betekeningskosten memorie van antwoord tevens antwoord in het incidentele verzoek tevens houdende incidenteel appel en NAF. 24.800,- voor salaris gemachtigde;
veroordeelt Witenblauw in de aan de zijde van Conveco gerezen proceskosten in het incidenteel hoger beroep, tot op heden begroot op NAF.12.400,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en E.J.C. Adang, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 28 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.