ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP9112

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 129/2009 - H 195/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over voorwaardelijke ontbinding van een arbeidsovereenkomst en verzoek tot completering van het procesdossier

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, betreft het een geschil over de voorwaardelijke ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen La Banque de l’Economie du Commerce et de la Monétique en een werkneemster. Het Hof constateert dat het procesdossier niet compleet is en verzoekt partijen om dit te completeren. De werkneemster heeft in eerste aanleg een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, dat door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen is toegewezen. La Banque is in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis en heeft zes grieven ingediend. De werkneemster heeft het hoger beroep bestreden en verzocht om bevestiging van het vonnis waarvan beroep.

Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat er belangrijke stukken ontbreken in het dossier, waaronder producties die door de werkneemster zijn overgelegd en pleitaantekeningen van de eerdere zittingen. Het Hof heeft partijen verzocht om deze stukken aan te leveren, evenals een kopie van de beschikking van het GEA betreffende de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het Hof oordeelt dat de zaak zich leent voor een minnelijke schikking, gezien het feit dat partijen enkel een geldelijk belang hebben bij de uitkomst van het geschil. Daarom gelast het Hof een comparitie van partijen om te proberen tot een schikking te komen.

De comparitie is gepland op 4 maart 2011, waarbij partijen in persoon moeten verschijnen, vergezeld door hun gemachtigden. Het Hof houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de uitkomst van deze comparitie. De uitspraak is gedaan door de rechters J. de Boer, P.E. de Kort en J.P. de Haan, en is openbaar uitgesproken op 28 januari 2011.

Uitspraak

Registratienummer: KG 129/2009 - H 195/10
Uitspraak: 28 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in kort geding in de zaak van:
de rechtspersoon naar vreemd recht
LA BANQUE DE L’ECONOMIE DU COMMERCE ET DE LA MONETIQUE,
mede kantoorhoudende in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
gemachtigden: mr. W.A. van Sambeek en M. Le Poole,
- tegen -
[werkneemster],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. G. Hatzmann en B.G. Hofman.
Partijen worden hierna “La Banque” en “[werkneemster]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak in kort geding gewezen vonnis van 16 oktober 2009.
1.2 La Banque is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door op 5 november 2009 een akte van appel tevens memorie van grieven in te dienen. Hierbij heeft La Banque zes grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [werkneemster] geheel afwijst, met veroordeling van [werkneemster] in de proceskosten.
1.3 Bij op 21 december 2009 ingediende memorie van antwoord heeft [werkneemster] het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep bevestigt, kosten rechtens.
1.4 Op de nader voor pleidooi bepaalde dag, 17 december 2010, zijn zijdens partijen pleitnota’s overgelegd.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1 Het Hof stelt vast dat het procesdossier niet compleet is. In het dossier bevinden zich thans de volgende stukken: het inleidend verzoekschrift met acht producties, het vonnis waarvan beroep, de akte van appel tevens memorie van grieven met één productie, de memorie van antwoord en de pleitnota’s in hoger beroep. In elk geval ontbreken blijkens hetgeen over het verloop van de procedure in het vonnis waarvan beroep is weergegeven: de producties die namens [werkneemster] bij brief van 3 september 2009 zijn overgelegd en de pleitaantekeningen die de gemachtigden van partijen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg hebben voorgedragen en overgelegd. Voorts merkt het Hof op dat de productie bij de memorie van grieven genummerd is productie 23, terwijl het dossier verder geen door La Banque overgelegde producties bevat. Ook merkt het Hof op dat [werkneemster] in haar pleitnota in hoger beroep onder 26 verwijst naar ‘productie 1 bij de pleitnota in kort geding in eerste aanleg’.
2.2 Het Hof zal partijen gelet op het voorgaande verzoeken om het procesdossier te completeren met kopieën van de in eerste aanleg door hen in de procedure met registratienummer KG 129/2009 overgelegde stukken zoals in het dictum van dit vonnis vermeld.
2.3 Voorts zal het Hof partijen verzoeken daarbij te voegen een kopie van de beschikking van het GEA gegeven op het verzoek van La Banque tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster].
2.4 Uit de pleitnota van [werkneemster] in hoger beroep (onder 42, tweede gedachtestreepje) is af te leiden dat het GEA het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding heeft toegewezen en de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk heeft ontbonden met ingang van 1 november 2009. Dit zou betekenen dat partijen enkel een geldelijk belang hebben bij de beslechting van het onderhavige geschil. Afgezien van de proceskosten, is dit belang bovendien beperkt tot de vraag of en, zo ja, in hoeverre La Banque verplicht was het loon van [werkneemster] van US $ 2.400,- netto per maand door te betalen, al dan niet met de wettelijke verhoging, over de periode 2 april 2009 tot 1 november 2009. Afgaande op de pleitnota van La Banque in hoger beroep (onder 3) heeft La Banque inmiddels voldaan aan het vonnis waarvan beroep.
2.5 Deze zaak leent zich naar aard en inhoud voor het beproeven van een minnelijke schikking. Met het oog daarop en om nadere inlichtingen te verkrijgen, waaronder over de completering van het procesdossier, zal het Hof een comparitie van partijen gelasten.
2.6 Voor het welslagen van de comparitie dienen [werkneemster] in persoon en La Banque vertegenwoordigd door een persoon (of personen) die bekend is met de feiten in deze zaak en bevoegd is namens La Banque een minnelijke schikking aan te gaan te verschijnen, vergezeld door hun respectievelijke gemachtigden.
2.7 In afwachting van de uitkomst van de comparitie zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
BESLISSING
Het Hof:
gelast partijen te verschijnen voor mr. J.P. de Haan, lid van het Hof, tot het beproeven van een minnelijke schikking en het geven van inlichtingen in het Court House in Sint Maarten op vrijdag 4 maart 2011 om 13:30 uur;
verzoekt partijen de in r.o. 2.2 en 2.3 bedoelde stukken in een gesloten envelop ter attentie van mr. J.P. de Haan te bezorgen in het Court House in Sint Maarten op woensdag 2 maart 2011;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, P.E. de Kort en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 28 januari 2011.