ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP9110

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 5/09-H-128/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijsvoering in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster die stelt dat zij op staande voet is ontslagen door haar werkgever, Bonjour N.V. De werkneemster, die sinds september 2005 in dienst zou zijn, heeft in eerste aanleg een kort geding aangespannen. De werkgever betwist echter dat er sprake was van een ontslag op staande voet en stelt dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst van de werkneemster was verstreken zonder verlenging. De werkneemster heeft haar standpunt over de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst en de datum van ontslag gewijzigd, wat de zaak complicaties heeft bezorgd.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft vastgesteld dat de werkneemster in haar verzoekschrift en memorie van grieven inconsistenties vertoont met betrekking tot de ingangsdatum van haar arbeidsovereenkomst en de datum van ontslag. De werkneemster heeft verschillende datums genoemd voor haar ontslag, maar heeft geen duidelijke verklaring gegeven voor deze inconsistenties. Het Hof concludeert dat het kort geding zich niet leent voor bewijsopdrachten en dat de werkneemster niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft het Hof het beroep van de werkneemster verworpen en haar veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het verzoek om gratis admissie is afgewezen omdat de werkneemster niet heeft aangetoond dat zij aan de vereisten voor gratis rechtsbijstand voldoet. De uitspraak van het Hof bevestigt het vonnis van de eerste aanleg, waarin de werkneemster in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

UITSPRAAK: 28 januari 2011
ZAAKNR.: AR 5/09-H-128/10
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[werkneemster],
wonend op Sint Eustatius,
voorheen eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. M. Hoeve,
tegen
de naamloze vennootschap BONJOUR N.V. h.o.d.n. [Bonjour] (hierna Bonjour),
gevestigd op Sint Eustatius,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. J. Veen en A.A.C.P. Lachman.
1. Verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Eustatius, (verder: het GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in dit kort geding gewezen vonnis van 9 juni 2009. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
[werkneemster] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door indiening op 26 juni 2009 van een akte van appel ter griffie van het GEA. Bij op 13 juli 2009 ter griffie van het GEA ingediend memorie van grieven heeft zij drie grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot toewijzing van haar vordering, met veroordeling van Bonjour in de proceskosten van beide instanties. Zij heeft gratis admissie verzocht.
Bonjour heeft geen memorie van antwoord genomen.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnota’s overgelegd, waarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het door [werkneemster] ingestelde appel is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de ingediende memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 In haar inleidend verzoekschrift stelt [werkneemster] sedert september 2005 in dienst van Bonjour te zijn en heeft zij als productie 1 overgelegd een arbeidsovereenkomst tussen haar en Bonjour waarin is vermeld dat partijen een arbeidsovereenkomst hebben gesloten met ingang van 10 oktober 2005 en eindigend op 19 augustus 2006. De eerste pagina van het overgelegde contract bevat onderaan een tweeregelige aanvang van art. 9. De tekst van dit artikel zou voortgezet moeten zijn op de volgende pagina. Als pagina twee van deze arbeidsovereenkomst is echter overgelegd een pagina die opnieuw begint met art. 9 en vervolgens bij de datering bij de ondertekening vermeldt “19-10-2006 2006”.
In haar in eerste aanleg overgelegde pleitaantekeningen stelt [werkneemster] eveneens dat zij in dienst is getreden van Bonjour in september 2005.
In haar memorie van grieven stelt [werkneemster] sinds begin maart 2005 in dienst te zijn getreden van Bonjour en legt zij als productie 1 een twee pagina’s tellende arbeidsovereenkomst over waarvan de eerste pagina gelijkluidend is als de eerste pagina van haar in eerste aanleg overgelegde productie 1. De tweede pagina sluit dit keer wel logisch aan de slotregel van de eerste pagina aan, maar het contract is niet ondertekend. Zij heeft verder bij memorie van grieven overgelegd salarisstroken over de maanden 1 maart, 12 april, 27 april, 1 maart (maar bovenaan is vermeld “week ending: may 8+15, 2005”), 14 juni, 27 juni, 13 juli, 9 augustus (twee maal dezelfde), 30 augustus en 9 november (twee maal dezelfde), alle van 2005.
De informatie over de ingangsdatum van de overeenkomst, en de onderbouwing daarvan is aldus niet eensluidend en het Hof kan met de thans voorhanden informatie niet voorshands vaststellen dat [werkneemster] in maart 2005 voor Bonjour is gaan werken in plaats van september 2005. Het Hof laat hierbij meewegen dat de tekst, opmaak en inhoud van de overgelegde salarisslips onvoldoende houvast bieden om daar voorshands uit af te leiden dat [werkneemster] wel in maart 2005 in dienst is getreden van Bonjour. Het Hof wijst met name op de twee salarisslip met als datum 1 maart 2005 doch aan het hoofd vermeldend “week ending: may 8+15, 2005”).Het Hof weegt verder mee dat [werkneemster] geen enkele verklaring heeft gegeven voor haar veranderde standpunt ter zake de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst. In dit kort geding, dat zich naar haar aard niet leent voor bewijsopdrachten, gaat het Hof er dan ook van uit dat [werkneemster] per september 2005 in dienst is getreden van Bonjour. Dit betekent dat de eerste en derde grief van [werkneemster] falen.
4.2 In het als productie 2 bij het inleidend verzoekschrift overgelegde schrijven van 4 februari 2009 stelt [werkneemster] dat zij op staande voet is ontslagen op 6 oktober 2008. In het inleidend verzoekschrift van 12 februari 2009 stelt [werkneemster] dat zij op staande voet is ontslagen op 17 oktober 2008. Een nadere concretisering van dat ontslag zoals onder welke omstandigheden het is gegeven en en door welke natuurlijke persoon en om welke reden, is in geen van beide stukken vermeld. In haar pleitaantekeningen in eerste aanleg stelt [werkneemster] dat zij op 17 oktober 2008 toen zij ziek thuis lag, is ontslagen. Door welke natuurlijke persoon wordt ook daarin niet gesteld. In haar memorie van grieven geeft [werkneemster] geen verklaring voor dit verschil in data waarop het ontslag zou zijn gegeven. Zij heeft wel overgelegd een brief van Bonjour waarin is vermeld, voor zover hier relevant, dat zij niet is ontslagen, maar dat haar tijdelijke arbeidsovereenkomst was verstreken en dat niet is overgegaan tot verlenging.
Uit bovenstaande kan het Hof niet met voldoende zekerheid vaststellen dat [werkneemster] op staande voet is ontslagen, zodat, nu ter zake dit punt bewijslevering noodzakelijk is waartoe een kort geding als het onderhavige zich niet leent, de tweede grief faalt.
4.3 Gelet op bovenstaande wordt het beroep verworpen en dient [werkneemster], als in het ongelijk gesteld, veroordeeld te worden in de proceskosten van het hoger beroep gerezen aan de zijde van Bonjour. Het verzoek om gratis admissie zal worden afgewezen omdat niet is gebleken dat [werkneemster] heeft voldaan aan het voorschrift van art. 880 Rv. Zij heeft immers slechts overgelegd een bewijs van onvermogen van 4 juni 2009, dus afgegeven voor het in deze zaak door GEA op 9 juni 2009 gewezen vonnis.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [werkneemster] in de aan de zijde van Bonjour gerezen proceskosten, tot op heden begroot op $ 1.898,- aan gemachtigdensalaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, P.E. de Kort en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 28 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.