ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP7470

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 246/08 – H 119/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij aanspraak op verbeurde dwangsommen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, stond de vraag centraal of er sprake was van misbruik van bevoegdheid door de geïntimeerde, die aanspraak maakte op verbeurde dwangsommen. De appellant, een naamloze vennootschap gevestigd in Sint Maarten, had niet voldaan aan de hoofdveroordeling om een vergadertafel te leveren aan de geïntimeerde. Het Hof oordeelde dat niet was komen vast te staan dat het voor de appellant onmogelijk was om aan de hoofdveroordeling te voldoen, aangezien de levering van de vergadertafel geheel in eigen hand van de appellant lag. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid en dat er geen aanleiding was om de verplichting tot betaling van de verbeurde dwangsommen te matigen.

De procedure begon met een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, waar de appellant in hoger beroep ging tegen een eerder vonnis. De appellant had in haar memorie van grieven twee grieven voorgedragen, maar het Hof verwierp deze grieven. Het Hof bevestigde de vaststellingen van het GEA en oordeelde dat de appellant niet aan de hoofdveroordeling had voldaan. De appellant had geen blijvende of tijdelijke onmogelijkheid aangetoond om aan de veroordeling te voldoen.

Het Hof benadrukte dat de dwangsom als prikkel dient voor de voldoening van de hoofdveroordeling en dat de hoogte van de verbeurde dwangsommen, die het maximum had bereikt, niet onredelijk was. De omstandigheden dat de appellant in financiële moeilijkheden verkeerde, maakten in dit geval geen verschil. Uiteindelijk bevestigde het Hof het bestreden vonnis en veroordeelde de appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

ZAAKNR.: AR 246/08 – H 119/10
UITSPRAAK: 28 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap [xxx] N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna te noemen: [N.V.],
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. Maarten Le Poole,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in Anguilla,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.N. Hoeve.
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (GEA), wordt verwezen naar het in de zaak met AR nummer 246 van 2008 gewezen en op 1 december 2009 uitgesproken vonnis. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [N.V.] is bij akte van hoger beroep, ingekomen op 11 januari 2010, in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 19 februari 2010 ingediende memorie van grieven heeft zij twee grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.3. [geïntimeerde] heeft in een memorie van antwoord, met producties, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [N.V.] in de kosten van het geding.
1.4. Op 17 december 2010, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitnota’s overgelegd.
1.5. Vonnis is bepaald op heden.
2. De grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan
Het GEA heeft onder 2 van het bestreden vonnis feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. Grief 1 betreft de inhoud van het deurwaardersexploit van 20 december 2007 (productie 3 bij inleidend verzoekschrift). De grief faalt. Degene die op straffe van een dwangsom is veroordeeld iets te doen of na te laten, is die dwangsom verschuldigd als hij in gebreke blijft met voldoening aan de hoofdverplichting na betekening van de uitspraak waarbij de dwangsom is vastgesteld, eventueel na verloop van de termijn of vervulling van de voorwaarde die dat vonnis nader bevat. Krachtens artikel 611a lid 3 Rv is betekening van die uitspraak daartoe voldoende; niet nodig is dat nog een nadere aanmaning of bevel tot nakoming wordt gegeven. Zie de memorie van toelichting bij het ontwerp-Landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Staten van de Nederlandse Antillen 2002/2003-2709 (E-110), p. 48 (gepubliceerd in Wetboek van Burgerlijk Procesrecht van Aruba, ed. H.Th Lopez, 2005, p. 298), alsmede de Gemeenschappelijke memorie van toelichting bij de Benelux-overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom, Kamerstukken 13 788 (R 1015), 1975/1976, nr. 3, p. 18 bovenaan (te raadplegen op www.statengeneraaldigitaal.nl).
4.2. Mocht dit al anders zijn, dan sluit het Hof zich aan bij de door het GEA gegeven uitleg van het exploit.
4.3. Ook de tweede grief faalt. [N.V.] heeft niet aan de hoofdveroordeling (‘om de … vergadertafel aan [geïntimeerde] te leveren uiterlijk op 30 november 2007’) voldaan. Het Hof sluit zich aan bij het oordeel terzake van het GEA van 1 april 2008 (KG 40/08) in het executie-kort geding (productie 1 bij conclusie van antwoord) en in het bestreden vonnis.
4.4. Een blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor [N.V.] om aan de hoofdveroordeling te voldoen, bedoeld in artikel 611d lid 1 Rv, is niet komen vast te staan.
4.5. [geïntimeerde] maakt geen misbruik van bevoegdheid door op de verbeurde dwangsommen aanspraak te maken en voor matiging van de verplichting tot betaling van verbeurde dwangsommen, bedoeld in artikel 611d lid 2 Rv, ziet het Hof geen aanleiding. De dwangsom dient als prikkel voor de voldoening van de hoofdveroordeling. Het GEA heeft in het veroordelend vonnis van 19 oktober 2007(KG 172/07) een maximum van US$ 75.000,= gesteld aan verbeurde dwangsommen, welk maximum in casu is bereikt. Tegen de hoogte van dit maximum heeft het Hof geen bedenkingen, ook niet indien de waarde van de vergadertafel ‘nog maar ongeveer US$ 900.=’ zou zijn, zoals door [N.V.] gesteld (repliek onder 6). Dat [geïntimeerde] advocaat is (in Anguilla) en dat verhaal door [geïntimeerde] van het maximum [N.V.] in financiële moeilijkheden heeft gebracht en zelfs tot ‘de rand van de afgrond’ heeft gevoerd (memorie van grieven onder 2.5), maken in het onderhavige geval het voorgaande niet anders, mede in aanmerking genomen dat [N.V.] de aflevering van de vergadertafel geheel in eigen hand had (zie ook hiervóór rov. 4.4).
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. [N.V.] dient de kosten van de procedure in hoger beroep te dragen.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt [N.V.] in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 5.100,= aan gemachtigdensalaris en NAF. 219,50 aan verschotten.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en F.J.P. Lock, leden van het Hof, en ter openbare terechtzitting van 28 januari 2011 in Sint Maarten uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.