ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP6645

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H 159/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vrijheidsberoving met geweld op minderjarig slachtoffer

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en vrijheidsberoving. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd in Curaçao, werd schuldig bevonden aan het opzettelijk schieten op een man en het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van een minderjarig meisje. De feiten vonden plaats op 21 en 22 december 2009 op Curaçao. De verdachte had het minderjarige slachtoffer, dat hij kende als een vriend van de familie, onder valse voorwendselen in zijn auto getrokken en geprobeerd haar te verkrachten. Toen het slachtoffer zich verzette, mishandelde hij haar en vernielde hij een auto van een getuige. De verdachte werd ook beschuldigd van het opzettelijk schieten op de broer van het slachtoffer, wat leidde tot een veroordeling voor poging tot doodslag. Het Hof oordeelde dat de verdachte een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel had aanvaard door gericht op het slachtoffer te schieten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. Het Hof weigerde de vrijspraak voor de andere tenlastegelegde feiten en bevestigde de ernst van de gepleegde misdrijven, waarbij het Hof rekening hield met de impact op het slachtoffer en de samenleving.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 februari 2011
Zaaknummer: H 159/10
Parketnummer: 500.00234/10
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Curaçao, van 25 augustus 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1986 in Curaçao,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring in Curaçao.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 11 augustus 2010, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2011 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. E.B. Wilsoe naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van alle tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
<u>Tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is ten laste gelegd:…
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof deels tot andere beslissingen komt.
<u>Bewezenverklaring</u>
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande:
<b>Feit 1:
Primair:</b>
dat hij op 22 december 2009, op het eiland Curaçao, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [man] van het leven te beroven, opzettelijk gericht met een vuurwapen in de richting van [man] heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid.
<b>Feit 2: </b>
dat hij in de nacht van 21 op 22 december 2009, op het eiland Curaçao, opzettelijk [minderjarig meisje] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd,hebbende hij, verdachte, toen en daar opzettelijk die [minderjarig meisje] bij de haren gegrepen en tegen haar wil in een aan hem toebehorende auto geduwd.
<b>Feit 3: </b>
dat hij op of omstreeks 21 december 2009, op het eiland Curaçao, opzettelijk gewelddadig [minderjarig meisje] heeft mishandeld hebbende hij, verdachte, die [minderjarig meisje] over de grond gesleurd en getrokken en met zijn tot vuisten gebalde hand tegen het gezicht geslagen waardoor die [minderjarig meisje] pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen.
<b>Feit 4: </b>
dat hij op of omstreeks 21 december 2009, op het eiland Curaçao, opzettelijk en wederrechtelijk, meerdere auto ruiten toebehorende aan [eigenaar auto] heeft vernield door toen en daar met een kapmes tegen die ruiten te slaan.
<b>Feit 5: </b>
dat hij omstreeks 21 december 2009, op het eiland Curaçao voorhanden heeft gehad een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
<u>Bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, is gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten zoals daarbij telkens is aangegeven.
Voor zover geschriften worden gebruikt, worden deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit of dezelfde feiten betrekking hebben.
Ten aanzien van alle feiten:
<b>1.
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 december 2009 gesloten en getekend door [E.J.], hoofdagent van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 225/10, inhoudende een verklaring van getuige [eigenaar auto], -zakelijk weergegeven-:</b>
Ik ken de verdachte, [verdachte], alias [A.].
<b>2.
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 december 2009 gesloten en getekend door [E.J.], hoofdagent van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 226/10, inhoudende een verklaring van aangeefster [S.C.], -zakelijk weergegeven-:</b>
Ik ken de verdachte, [verdachte], bijgenaamd [A.].
<b>3.
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 december 2009 gesloten en getekend door E.Bulo, brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 228/10, inhoudende een verklaring van aangeefster [minderjarig meisje], -zakelijk weergegeven-:</b>
Ik ken de verdachte, [verdachte], beter bekend als [A.].
<b>4.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 5 maart 2010 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 255/10, inhoudende een verklaring inzake een fotoconfrontatie gehouden met aangeefster [minderjarig meisje], -zakelijk weergegeven-:</b>
De aangeefster [minderjarig meisje] herkent de man [verdachte], op de aan haar getoonde fotokaart als de man die haar in zijn auto heeft getrokken, geslagen en die op de woning [adres] heeft geschoten.
<b>5.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 maart 2010 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 231/10, inhoudende een verklaring inzake een fotoconfrontatie gehouden met aangeefster [S.C.], -zakelijk weergegeven-:</b>
De aangeefster [S.C.] herkent de man [verdachte], op de aan haar getoonde fotokaart als de man die op de woning [adres] heeft geschoten.
<b>6.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 maart 2010 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 344/10, inhoudende een verklaring inzake een fotoconfrontatie gehouden met getuige [getuige], -zakelijk weergegeven-:</b>
De getuige [getuige] herkent de man [verdachte], op de aan hem getoonde fotokaart als de man die op de woning [adres] heeft geschoten.
Ten aanzien van de feiten 1 en 5:
<b>1.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 december 2009 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 229/10, inhoudende een verklaring van getuige [S.C.], -zakelijk weergegeven-:</b>
Op 22 december 2009 in de middag zag ik vanuit onze woning op de [adres] de man met de bijnaam [A.] aan komen lopen met een vuurwapen. Ik hoorde dat er diverse schoten werden gelost waardoor de ramen van de woning zijn vernield.
<b>2.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 maart 2010 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 342/10, inhoudende een verklaring van aangeefster [minderjarig meisje], -zakelijk weergegeven-:</b>
Op dinsdag 22 december 2009, omstreeks 13.00 uur, stond ik bij de voorschuifdeur van onze woning op de [adres]. Ik zag [A.] vanuit het erf van de buren aan komen lopen, een wapen te voorschijn halen en zes of zeven keer op onze woning schieten.
<b>3.
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 december 2009 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 227/10, en een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 17 maart 2010 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 316/10, inhoudende een verklaring van aangeefster [S.C.], -zakelijk weergegeven-:</b>
Op dinsdag 22 december 2009 na de middaguren was ik thuisgekomen in mijn woning op de [adres] met mijn zoon [man]. Mijn dochters [S., A, en N.] waren ook aanwezig, evenals mijn twee kleinkinderen en twee mannen die voor mij werkten. Ik zag [A.] aan komen lopen, een vuurwapen te voorschijn halen en diverse schoten op mijn woning aflossen.
[man] zat in de voorporch. Ik zag hoe [verdachte] zonder iets te zeggen een vuurwapen tevoorschijn haalde en gericht op de woning begon te schieten. Hij richtte toen het vuurwapen op [man] en loste zeven a acht schoten.
<b>4.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 maart 2010 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 343/10, inhoudende de verklaring van getuige [getuige], -zakelijk weergegeven-:</b>
Op die bewuste dag was ik in de middag achter bij de woning op de [adres] om werkzaamheden te verrichten. Op een gegeven moment hoorde ik dat er geschoten werd en liep ik naar voren. Ik zag bij het hek een mij onbekende man met een vuurwapen in de hand. Ik hoorde dat de man “[A.]” werd genoemd.
<b>5.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 maart 2010 gesloten en getekend door [E.J.], [R.W.] en [M.M.]. allen brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 033/2010, inhoudende een fotoreportage, nr. BTRC.2009.12.21.01 en een proces verbaal van het Bureau Technische Recherche, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 19 maart 2010 gesloten en getekend door [E.J.] en [W.S.], beide brigadier en technisch rechercheur bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, zaak no. BTRC.2009.12.21, inhoudende een fotoreportage en verklaringen van de verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:</b>
Voor wat betreft de aangetroffen situatie verwijzen wij naar de foto’s 1 t/m 24, die deel uitmaken van het proces verbaal. Wij hebben diverse kogelinslagen waargenomen aan de woning op de [adres]. Wij concluderen dat er een schietpartij heeft plaatsgevonden, waarbij tenminste twee schoten vanuit de richting noord naar zuid en west naar oost werden gelost.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
<b>1.
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 december 2009 gesloten en getekend door [E.B.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 228/10, een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 17 maart 2010 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 317/10, en een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 10 mei 2010 alle inhoudende een verklaring van [minderjarig meisje], -zakelijk weergegeven-:</b>
Ik ben op 21 december 2009 naar club Facade gegaan met enkele andere meisjes. Toen ik naar huis wilde kon ik met [verdachte] meerijden die ik kende als vriend van mijn broer. Hij beloofde mij naar huis te brengen, maar in plaats daarvan reed hij eerst naar zijn huis. Hij zei dat hij mij zou verkrachten. Ik ben uit de auto ontsnapt, maar hij is mij achterna gekomen en heeft mij bij mijn haren terug naar de auto gesleept. Ook heeft hij mij met zijn vuist in mijn gezicht geslagen. Vervolgens is hij met mij naar een donkere plek bij de vlakte van San Pedro gereden en heeft mij gezegd uit te stappen. Hij reed weg, maar kwam weer terug en dwong mij om weer in te stappen. Omdat ik mij verzette is mijn blouse gescheurd.
<b>2.
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 december 2009 gesloten en getekend door E.J.F. Jansen, hoofdagent van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 226/10, inhoudende een verklaring van aangeefster [S.C.], -zakelijk weergegeven-:</b>
Ik ben op 21 december 2009 naar club Facade gegaan. Toen ik omstreeks 4.00 uur thuis kwam, trof ik mijn zusje [minderjarig meisje] huilend aan. Zij vertelde mij dat [A.], een buurjongen van ons, haar een lift had aangeboden. In plaats van haar naar huis te brengen had hij haar naar zijn huis meegenomen, haar aan de haren in de auto gesleurd, eerst naar Banda Bou en uiteindelijk naar een afgelegen plek in Veeris gebracht. Zij vertelde mij dat hij had gezegd dat hij “vandaag seks met haar zal hebben”. Zij bleef tegenstribbelen en uiteindelijk heeft hij haar op de hoek van onze straat afgezet.
<b>3.
Een proces verbaal van het Bureau Technische Recherche, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 19 maart 2010 gesloten en getekend door [E.J.] en [W.S.], beide brigadier en technisch rechercheur bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, zaak no. BTRC.2009.12.21</b>, ondermeer bevattende foto’s van een gescheurde blouse, een beschadigde mobiele telefoon en een verwonding die is aangetroffen in de mond van aangeefster [minderjarig meisje].
<b>4.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 4 maart 2010 gesloten en getekend door [L.M.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 236/10, inhoudende een verklaring van [verdachte], alsmede diens verklaring ter zitting van 13 januari 2011. </b>
Ik was bij disco Facade, onder andere om [minderjarig meisje] te ontmoeten. Ik heb haar gevraagd of zij in Facade zou blijven of dat ik haar thuis moest afzetten. [minderjarig meisje] besloot toen om met mij naar huis te gaan. In de auto kregen wij ruzie.
Ten aanzien van feit 4:
<b>1.
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 december 2009 gesloten en getekend door [E.J.], hoofdagent van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 225/10, inhoudende een verklaring van getuige [eigenaar auto], -zakelijk weergegeven-:</b>
Ik ben door [man] gebeld omdat een andere vriend, genaamd [A.], geprobeerd heeft tegen haar wil gemeenschap te hebben met een van zijn zussen. Wij zijn bij de woning van [A.] langsgegaan en er ontstond een woordenwisseling, waarbij met een kapmes werd gezwaaid. Ik rende weg, langs mijn auto, een grijze Opel Astra, en hoorde dat er voorwerpen tegen mijn auto sloegen, maar ik heb niet omgekeken. Later zag ik dat de auto was verplaatst en aan de ruiten, de bekleding en de carrosserie schade was toegebracht.
<b>2.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 29 december 2009 gesloten en getekend door [B.P.], brigadier van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 230/10, inhoudende een verklaring van getuige [eigenaar auto], -zakelijk weergegeven-:</b>
[verdachte] heeft mij gebeld om zijn excuses aan te bieden voor de vernieling van mijn personenauto.
<b>3.
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 december 2009 gesloten en getekend door [E.J.], hoofdagent van politie bij het Korps Politie Curaçao, standplaats Curaçao, pv. nummer: 226/10, inhoudende een verklaring van aangeefster [S.C.], -zakelijk weergegeven-:</b>
[A.] begon de ruiten van de grijze Opel Astra te vernielen. Toen hij zag dat ik dat gezien had, rende hij achter mij aan met de houwer en schreeuwde dat hij mij zal vermoorden.
<u>Bewijsoverwegingen</u>
Met betrekking tot de bewezenverklaarde poging tot doodslag overweegt het Hof als volgt. Uit de verklaring van getuige [getuige] is gebleken dat verdachte vanaf het hek zijn wapen heeft gericht op de plaats waar [man] zich op dat moment bevond, te weten de porch aan de voorzijde van de woning aan de [adres] en dat de verdachte vervolgens diverse schoten heeft gelost in de richting van [man]. Deze verklaringen worden door technisch onderzoek, waarin informatie is opgenomen over de schietrichting en de plaats van de inslagen in de woning, ondersteund.
Het is een feit van algemene bekendheid dat, indien men gericht op een persoon schiet, er een aanmerkelijke kans aanwezig dat deze persoon dodelijk wordt geraakt. De verdachte heeft, gezien zijn handelingen, deze aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard.
Uit het bewijs blijkt niet dat de verdachte bewust op de andere aanwezigen heeft geschoten, die zich in en achter het huis bevonden, zodat het Hof de verdachte vrijspreekt van het tenlastegelegde voor zover het de andere aanwezigen betreft. Met het voorenstaande is tevens het onder 5 tenlastegelegde vuurwapenbezit bewezen.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling heeft het Hof uit de overeenstemmende verklaringen van het slachtoffer en [S.C.], de overtuiging bekomen dat de verdachte [minderjarige meisje] tegen haar wil in zijn auto heeft getrokken en dat hij haar in het gezicht heeft geslagen. De gang van zaken zoals beschreven in deze verklaringen vindt steun in het proces verbaal waarin de foto’s zijn opgenomen van de gescheurde bloes en de beschadigde mobiele telefoon die aan de politie zijn overgelegd. (zie noot.)
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 300 in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven,
strafbaar gesteld bij artikel 295 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3: mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 313 van het Wetboek van Strafrecht.
(noot: pv d.d. 19 maart 2010, BTRC.2009.12.21)
Feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen,
strafbaar gesteld bij artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 5: overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Het Hof verwerpt het verweer, inhoudende dat de verdachte voor het feit genoemd onder vier niet langer strafrechtelijk vervolgd zou moeten worden nu hij een schadevergoe-dingsregeling heeft getroffen met de eigenaar van de auto en deze te kennen heeft gegeven geen verdere strafvervolging te wensen. Het openbaar ministerie heeft een zelfstandige taak bij de beslissing tot het instellen van strafvervolging en deze vervalt niet door genoegdoening aan de eigenaar van het vernielde voorwerp.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Oplegging van straf </u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, die aan het minderjarige slachtoffer bekend was als een vriend van de familie, heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer, door in plaats van haar naar huis te brengen, haar tegen haar wil van haar vrijheid te beroven en te mishandelen nadat zij te kennen had gegeven geen sex met hem te willen. De verdachte heeft er, tijdens het onderzoek ter terechtzitting, blijk van gegeven aan zijn eigen wensen en veronderstellingen omtrent het hebben van gemeenschap veel belang te hechten. In dit geval heeft hij op geen enkele wijze rekening gehouden met de (beslissings)vrijheid van het slachtoffer. Hij is er ook niet voor teruggedeinsd om geweld tegen haar te gebruiken en haar spullen te vernielen, hetgeen voor het slachtoffer een angstaanjagende ervaring moet zijn geweest, waar nadelige emotionele gevolgen voor haar uit kunnen voortvloeien.
Vervolgens heeft de verdachte, aangesproken op zijn daden, gereageerd door een auto te vernielen en een woning in een woonwijk te beschieten, waar op dat moment diverse volwassenen, maar ook kleine kinderen aanwezig waren. Hij heeft gericht geschoten op [man] en daarbij de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat deze dodelijk getroffen zou worden. Een dergelijke reactie op een conflict leidt tot gevoelens van grote onveiligheid, niet alleen bij de betrokkenen zelf, maar in de gehele samenleving.
Het Hof acht een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, temeer daar de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor een overtreding van de Vuurwapenverordening. In samenhang met de overige gepleegde feiten kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 31 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 25 augustus 2010 en doet opnieuw recht;
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2,3,4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, P.E. de Kort en H. de Doelder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 3 februari 2011.
Mr. H. de Doelder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.