Registratienummer: EJ 163/2010-HAR 45/10
Uitspraak: 4 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
de stichting
FUNDASHON PA EDUKASHON I FORMASHON DI FISHI I KAPASITASHON,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk verweerster,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en J.G.J. Schelling,
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [sub 2] ,
3. [sub 3],
4. [sub 4],
5. [sub 5],
6. [sub 6],
7. [sub 7],
8. [sub 8],
9. [sub 9],
10. [sub 10],
11. [sub 11],
12. [sub 12],
oorspronkelijk verzoekers,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.
Partijen worden hierna Feffik en [geïntimeerden] genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij verzoekschrift van 16 juli 2010, met producties, heeft Feffik hoger beroep ingesteld van de door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: GEA) tussen partijen gegeven beschikking van 4 juni 2010. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en de beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die beschikking.
1.2 Het hoger beroep is ter terechtzitting van het Hof behandeld op 23 november 2010. Namens Feffik was ter terechtzitting aanwezig haar directeur, de [directeur], bijgestaan door mr. Schelling. Aan de zijde van [geïntimeerden] zijn verschenen de [geïntimeerde sub 2], [geïntimeerde sub 4] en de [geïntimeerde sub 3], alsmede mr. Knoppel. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Knoppel heeft in dat verband een verweerschrift, met producties, overgelegd.
1.3 Beschikking is bepaald op heden.
2.1 In haar verzoekschrift stelt Feffik zich op het standpunt dat zij op de voet van artikel 5 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (P.B. 1997, no. 312; hierna: de landsverordening) bij besluit van 18 april 2001 van het Bestuurscollege van het Eilandgebied is aangewezen als lichaam waarvan het personeel overheidsdienaar is in de zin van deze landsverordening. Dat brengt mee dat haar werknemers als overheidsdienaren dienen te worden aangemerkt en dat zij verplicht deelnemen aan het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen (APNA). Aangezien Feffik haar werknemers niet anders dan een APNA-pensioen kan aanbieden, kan van haar niet worden verwacht dat zij voor haar werknemers een pensioen bij Fatum betaalt. Hieruit volgt, aldus nog steeds Feffik, dat de beschikking waarvan beroep moet worden vernietigd.
2.2 [geïntimeerden] hebben dit standpunt bestreden en onder andere betoogd dat zij ingevolge artikel 6 van de landsverordening niet als overheidsdienaren kunnen worden aangemerkt omdat zij niet geneeskundig zijn goedgekeurd als bedoeld in die bepaling. Verder achten zij Feffik gebonden aan de overeengekomen pensioenvoorziening bij Fatum.
2.3 Ter terechtzitting van 23 november 2010 heeft mr. Schelling het betoog van [geïntimeerden] onderschreven. Voorts heeft zij erkend dat Feffik voor [geïntimeerden] een passende voorziening dient te treffen.
2.4 Hiermee komt de grond voor het hoger beroep van Feffik te vervallen. Het Hof ziet ook niet ambtshalve aanleiding tot vernietiging van de bestreden beschikking. Het Hof verenigt zich met het oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van het GEA en maakt die tot de zijne. De beschikking waarvan beroep zal worden bevestigd.
2.5 Feffik zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt Feffik in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op nihil aan verschotten en NAF. 18.600,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gewezen door mrs. H.J. van Kooten, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terecht-zitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 4 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.