ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP6511

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-877/05-H-150/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering omtrent onverdeelde nalatenschap en huurpenningen

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, diende de appellant te bewijzen dat de woning aan de [adres] tot een onverdeelde nalatenschap behoort. De appellant, die samen met twee broers en een zus deelgenoot is, slaagde er echter niet in om het bewijs te leveren dat de woning tot de nalatenschap behoort. De overgelegde documenten, waaronder een brief aan de Minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu en een kadastraal uittreksel, gaven geen duidelijkheid over de eigendom van de woning. Het Hof oordeelde dat de appellant niet aan zijn bewijsopdracht had voldaan en dat de huurpenningen, die door de geïntimeerde werden ontvangen, rechtmatig waren, ongeacht de eigendom van de woning.

Daarnaast werd er een vordering tot betaling van onttrokken gelden besproken. De gezamenlijke rekening waarover de appellant en geïntimeerde beschikten, werd als een en/of-rekening gekwalificeerd. Het Hof oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat de bedragen die hij had overgemaakt, gemeenschappelijk eigendom waren. De geïntimeerde had de last te bewijzen dat hij bedragen op de gezamenlijke rekening had gestort, maar slaagde er niet in om concreet bewijs te leveren. Hierdoor werd de vordering tot betaling van de onttrokken gelden afgewezen.

Het Hof vernietigde het eerdere vonnis van het GEA en deed opnieuw recht. De appellant werd veroordeeld om een bedrag van Afl. 19.200,- aan de geïntimeerde te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak werd gedaan op 18 januari 2011 door de rechters F.J.P. Lock, E.M. van der Bunt en H.J. van Kooten.

Uitspraak

ZAAKNR: AR-877/05-H-150/09
UITSPRAAK: 18 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[appellant],
wonend in Aruba,
voorheen gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. M.B. Boyce,
- tegen -
[geïntimeerde],
wonend in Aruba,
voorheen eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. F.A. Gibbs.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Verdere verloop van de procedure
Voor het procesverloop tot 21 september 2010 wordt verwezen naar het tussenvonnis van het Hof van die datum. Vervolgens heeft [appellant] een akte overlegging bewijsstukken tevens akte uitlating genomen en heeft [geïntimeerde] op een nadere rolzitting een antwoordakte genomen. Vonnis is bepaald op heden.
2. Verdere beoordeling
2.1 Bij het vonnis van 21 september 2010, waarbij het Hof volhardt, is [appellant] opgedragen te bewijzen dat de woning aan de [adres] tot een onverdeelde nalatenschap behoort waarin [geïntimeerde] en hij (naast twee andere broers en een zus) deelgenoten zijn. Hij is daartoe in de gelegenheid gesteld bij akte schriftelijke bewijsstukken over te leggen alsmede aan te geven of hij ook op andere wijze bewijs wenst te leveren.
2.2 Bij zijn akte heeft [appellant] een brief van 18 oktober 2010 aan de Minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu overgelegd waarin hij, als één van de erfgenamen van zijn moeder [moeder], verzoekt de eigendom van de woning aan de [adres] te verkrijgen. Verder heeft hij een plattegrond en een kadastraal uittreksel van de Dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie Aruba overgelegd, uit welk laatste document zou blijken dat [geïntimeerde] niet de eigenaar van de woning aan de [adres] is.
2.3 De overgelegde documenten zeggen niets omtrent de vraag of de woning al dan niet tot een onverdeelde nalatenschap behoort. In bovenbedoelde brief wordt zulks alleen maar gesteld. Hiermee heeft [appellant] niet aan zijn bewijsopdracht voldaan. Nu hij voorts niet heeft aangegeven ook op andere wijze bewijs te willen leveren, is zijn stelling dat de woning aan de [adres] tot een onverdeelde nalatenschap behoort waarin [geïntimeerde] en hij (naast twee andere broers en een zus) deelgenoten zijn, niet vast komen te staan. In die omstandigheid en nu tussen partijen wel vaststaat dat [geïntimeerde] de woning heeft verhuurd, komen de huurpenningen aan [geïntimeerde] toe. Dat [geïntimeerde] niet de eigenaar van de woning is, zoals gesteld door [appellant], doet daaraan niet af. Voor het rechtsgeldig verhuren van een woning is niet vereist dat de verhuurder eigenaar is van de woning. De vordering ter zake van de huurpenningen heeft het GEA dus terecht toegewezen.
2.4 Ten aanzien van de vordering tot betaling van onttrokken gelden overweegt het Hof het volgende. De gezamenlijke rekening waarvan [appellant] het bedrag van Afl. 50.216,46 heeft overgeboekt naar zijn eigen rekening betreft een en/of-rekening (nummer 102325700), zo staat tussen partijen vast (als onder meer blijkend uit een brief van 15 november 2006 van de Caribbean Mercantile Bank. N.V., op 17 november 2006 overgelegd door [geïntimeerde] en als productie 1 in kopie gehecht aan de conclusie na enquête van 22 augustus 2007 van [geïntimeerde]). Zo’n rekening brengt niet zonder meer met zich, zoals betoogd in de memorie van grieven, dat elk der partijen bevoegd was om over het saldo te beschikken. Slechts in de relatie van de partijen tot de bank geldt dat elke partij dat kan. Evenmin betekent het dat het saldo op de rekening gemeenschappelijk eigendom is dat wordt vermoed ieder der partijen voor de helft toe te behoren. Ook hier geldt dat alleen in de verhouding tussen de bank enerzijds en partijen anderzijds de regels van gemeenschap van overeenkomstige toepassing zijn. In de onderlinge relatie tussen partijen geldt ten aanzien van het saldo van de en/of- rekening hetgeen tussen hen is overeengekomen. Bij gebreke van zulke afspraken moet ervan worden uitgegaan dat aan de ene partij toekomt hetgeen zij op de rekening heeft gestort of overgemaakt of door een derde ten gunste van haar op de rekening is gestort of overgemaakt, en dat aan de andere partij toekomt hetgeen die andere partij op de rekening heeft gestort of overgemaakt of door een derde ten gunste van die andere partij op de rekening is gestort of overgemaakt.
2.5 [geïntimeerde] heeft in dat kader gesteld dat hij op 1 december 2000 een bedrag van Afl. 66.495,- van zijn eigen bankrekening naar de gezamenlijke en/of-rekening (met nummer 102325700) heeft overgemaakt. Uit de productie waarnaar hij ter adstructie daarvan verwijst (productie 2 bij de contra-akte van 23 april 2008) blijkt zulks evenwel niet. Daaruit blijkt slechts dat er in de periode van 1 december 2000 tot 18 december 2001 geldbedragen met een totaal van Afl. 66.495,- aan deposits/credits op de gezamenlijke en/of-rekening (met nummer 102325700) zijn gestort maar blijkt niet door of ten gunste van wie die bedragen zijn gestort of overgemaakt.
2.6 Op [geïntimeerde] rust de last te bewijzen dat genoemd bedrag door of ten gunste van hem op de gezamenlijke en/of-rekening is gestort of overgemaakt. [geïntimeerde] heeft slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan en niet gespecificeerd aangegeven van welke stortingen/overmakingen hij op welke wijze (schriftelijk of door getuigen en in het laatste geval door welke getuigen) wil bewijzen dat die door hem of ten gunste van hem (en door welke derde) zijn gedaan. Nu [geïntimeerde] van zijn stellingen geen concreet bewijs heeft aangeboden dient daaraan voorbij te worden gedaan. De vordering tot betaling van ontrokken gelden zal dus alsnog moeten worden afgewezen.
2.7 Het bovenstaande leidt tot de volgende slotsom. Het vonnis van het GEA zal worden vernietigd en, nu [appellant] niet heeft gegriefd tegen de hoogte van de veroordeling van het GEA wat betreft de huurpenningen, zal dit deel van de vordering tot eenzelfde hoogte worden toegewezen en zal de vordering voor het overige worden afgewezen. Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis en doet opnieuw recht;
veroordeelt [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen Afl. 19.200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2005;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, E.M. van der Bunt en H.J. van Kooten, leden van het Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 18 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.