ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP4040

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 228/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorwaardelijke invrijheidstelling van verzoeker na eerdere veroordeling

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in het verzoek van verzoeker om voorwaardelijke invrijheidstelling. Verzoeker, geboren in Colombia en thans gedetineerd in de gevangenis Bon Futuro, had op 8 december 2010 een verzoekschrift ingediend waarin hij vroeg om hem voorwaardelijk in vrijheid te stellen. Dit verzoek volgde op een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van zes jaar en elf maanden, uitgesproken door het Hof op 15 augustus 2006. De minister van Justitie had op 18 maart 2010 besloten verzoeker nog niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen, omdat hij zich in de gevangenis had misdragen door met een zelfgemaakt steekwapen een medegedetineerde te bedreigen.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 11 januari 2011, waren verzoeker, zijn raadsvrouw mr. M.C. Vaders, en de (waarnemend) procureur-generaal mr. A.C. van der Schans aanwezig. De procureur-generaal stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het Hof al eerder had geoordeeld over de beslissing van de minister. Het Hof oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat hij in zijn verzoekschrift een nieuwe grond aanvoerde die eerst aan de minister voorgelegd moest worden. Het Hof benadrukte dat verzoeker in eerdere procedures al had aangevoerd dat hij zich had verdedigd tegen een aanval van medegedetineerden, en dat deze argumenten al waren meegenomen in de eerdere beslissing van 13 april 2010.

Uiteindelijk verklaarde het Hof verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om voorwaardelijke invrijheidstelling, en dit werd vastgesteld in de beschikking van 18 januari 2011, gegeven door de rechters J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en H.J. van Kooten, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Datum beschikking: 18 januari 2011
Nummer HAR 228/10
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curacao en Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking
gegeven op het verzoek tot het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de strafzaak tegen:
[verzoeker],
hierna te noemen: verzoeker,
geboren te Colombia op [datum] 1975,
thans gedetineerd in de gevangenis Bon Futuro alhier.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij verzoekschrift op 8 december 2010 ter griffie van het Hof ingediend, heeft verzoeker om een voorziening als bedoeld in artikel 43 Sv verzocht. Zakelijk weergegeven verzoekt hij het Hof te bevelen dat hem alsnog voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend en hem onmiddellijk in vrijheid te stellen, onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van het openbaar ministerie in de proceskosten.
1.2 Het verzoek is op 11 januari 2011 in raadkamer behandeld. Verschenen en gehoord zijn verzoeker, zijn raadsvrouw mr. M.C. Vaders en de (waarnemend) procureur-generaal mr. A.C. van der Schans.
2. De ontvankelijkheid van verzoeker in zijn verzoek
2.1 Bij onherroepelijk vonnis van het Hof van 15 augustus 2006 is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en elf maanden met aftrek van voorarrest.
2.2 Op 18 maart 2010 heeft de minister van Justitie beslist verzoeker nog niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen. De minister heeft daartoe onder andere overwogen dat verzoeker zich op 29 oktober 2009 in de gevangenis heeft misdragen door met een zelf gemaakt steekwapen achter een medegedetineerde aan te rennen.
2.3 Bij beschikking van 13 april 2010 heeft het Hof beslist dat de minister in redelijkheid tot zijn beslissing van 18 maart 2010 heeft kunnen komen.
2.4 In zijn onderhavige verzoekschrift voert verzoeker aan dat de beslissing van de minister van 18 maart 2010 op een feitelijk onjuiste grondslag berust, aangezien verzoeker zich tijdens het incident van 29 oktober 2009 heeft verdedigd tegen een aanval van medegedetineerden en dus niet kan worden gezegd dat hij zich heeft misdragen.
2.5 In raadkamer heeft de procureur-generaal zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het Hof reeds op zijn verzoek heeft beslist bij beschikking van 13 april 2010.
2.6 Het Hof deelt het standpunt van de procureur-generaal en overweegt daartoe in het bijzonder dat het in rechtsoverweging 3.4 van zijn beschikking van 13 april 2010 uitdrukkelijk in zijn oordeel heeft betrokken dat verzoeker (ook in die procedure) had aangevoerd dat hij bij het incident van 29 oktober 2009 werd aangevallen en zichzelf moest verdedigen. In zoverre moet verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.7 De raadsvrouw van verzoeker heeft in raadkamer voorts betoogd dat verzoeker sinds bedoeld incident, en dus reeds vijftien maanden, zich in de gevangenis goed heeft gedragen. Voorzover hiermee wordt beoogd een nieuwe grond aan te voeren voor de herziening van de beslissing van de minister met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling, is het Hof van oordeel dat verzoeker deze grond eerst aan de minister dient voor te leggen en een beslissing van de minister daaromtrent moet afwachten, alvorens hij op de voet van artikel 43 Sv kan worden ontvangen. Dat verzoeker de minister met een verzoek om herziening heeft aangeschreven, doch daarop nog niets heeft vernomen, maakt dit niet anders. Ook in zoverre is verzoeker derhalve niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
2.7 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
3. De beslissing.
Het Hof:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is bij vervroeging gegeven door mrs. J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en H.J. van Kooten, leden van het Hof, op 18 januari 2011 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.