ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP4033

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 5/08 – H 129/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake griffierecht en verval van hoger beroep door niet tijdige betaling

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, staat de vraag centraal of het hoger beroep van Quimar N.V. vervalt wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Quimar, oorspronkelijk gedaagde in conventie en thans appellante, heeft op 5 januari 2010 hoger beroep ingesteld tegen een eindvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire. In de memorie van grieven, ingediend op 16 februari 2010, heeft Quimar drie grieven voorgedragen en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van haar vorderingen in reconventie.

Botera N.V., oorspronkelijk eiseres in conventie en thans geïntimeerde, heeft het hoger beroep bestreden en verzocht om bevestiging van het bestreden vonnis. De procedure heeft geleid tot een tussenvonnis waarin het Hof heeft vastgesteld dat Quimar het griffierecht pas op 3 maart 2010 heeft betaald, wat buiten de gestelde termijn viel. Het Hof heeft eerder aangekondigd dat de regeling van artikel 270 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering strikt zal worden gehandhaafd voor beroepen ingesteld vanaf 1 augustus 2009.

Het Hof oordeelt dat Quimar het griffierecht niet tijdig heeft betaald, waardoor haar hoger beroep vervalt. Quimar krijgt de gelegenheid om hierop bij akte te reageren. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden, en de zaak is verwezen naar de rolzitting van het Hof op 1 februari 2011 in Curaçao. De uitspraak is gedaan op 4 januari 2011 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

ZAAKNR.: AR 5/08 – H 129/10
UITSPRAAK: 4 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
tussenvonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap QUIMAR N.V.,
gevestigd op Bonaire,
hierna te noemen: Quimar,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, thans appellante,
gemachtigden: mrs. K.A.M. Lasten en C.A. Peterson,
tegen
de naamloze vennootschap BOTERA N.V.,
gevestigd op Bonaire,
hierna te noemen: Botera,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia.
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire (GEA), wordt verwezen naar het in de zaak met AR nummer 5 van 2008 gewezen en op 19 november 2008 uitgesproken tussenvonnis en het op 25 november 2009 uitgesproken eindvonnis. De inhoud van deze vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2. Quimar is bij akte van hoger beroep, ingekomen op 5 januari 2010, in hoger beroep gekomen van voornoemd eindvonnis. In een op 16 februari 2010 ingediende memorie van grieven heeft zij drie grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen in conventie integraal zal afwijzen en de vorderingen in reconventie integraal zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3. Botera heeft in een memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Quimar in de kosten van het geding.
1.4. Op 23 november 2010, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitnota’s overgelegd.
1.5. Vonnis is bepaald op heden.
2. De grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan
Het GEA heeft onder 3, eerste zes alinea’s, van het tussenvonnis feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. Artikel 270 lid 5 Rv luidt:
5. Vindt binnen de voor indiening van de memorie gestelde termijn geen vooruitbetaling plaats van het door de griffier getaxeerde bedrag van de kosten van de aanzegging dat hoger beroep is ingesteld, van de betekening van de memorie en de daarbij overgelegde bescheiden, van de zegels die voor het bij artikel 283 bedoelde afschrift-vonnis van de hogere rechter moeten worden gebezigd en van het verschuldigde vast recht, dan vervalt het beroep en wordt de aantekening in het algemeen register doorgehaald. Desverlangd geschiedt de taxatie van het te betalen bedrag door de rechter.
4.2. Blijkens het dossier heeft Quimar pas op 3 maart 2010, dus buiten de voor indiening van de memorie van grieven gestelde termijn, het griffierecht betaald.
4.3. Bij schrijven van 8 juli 2009, mede gericht aan de advocatuur, is zijdens het Hof aangekondigd dat de regeling van artikel 270 lid 5 Rv bij beroepen ingesteld vanaf 1 augustus 2009 strikt zal worden gehandhaafd.
4.4. Naar het voorlopig oordeel van het Hof heeft Quimar het door de griffier getaxeerde vast recht niet tijdig betaald, zodat zijn hoger beroep is vervallen en de aantekening in het algemeen register moet worden doorgehaald. Quimar krijgt de gelegenheid hierop bij akte te reageren.
4.5. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. Beslissing
Het Hof:
- laat Quimar toe de in rov. 4.4 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van het Hof van 1 februari 2011 in Curaçao;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en F.J.P. Lock, leden van het Hof, en ter openbare terechtzitting van 4 januari 2011 in Curaçao uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.