Registratienummer: EJ 125/09-H217/10
Uitspraak: 4 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
[vrouw],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk verzoekster ten aanzien van het alimentatieverzoek,
thans appellante,
gemachtigde: mr. J.P. Jackson,
[man],
wonend in Curacao,
oorspronkelijk verweerder ten aanzien van het alimentatieverzoek,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.J. Celestijn.
Partijen worden hierna [vrouw] en [man] genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij beroepschrift van 23 april 2010, met producties, heeft [vrouw] hoger beroep ingesteld van de tussen partijen gegeven beschikking van 16 maart 2010 van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (GEA). Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die beschikking.
1.2 Het hoger beroep is ter terechtzitting van het Hof behandeld op 23 november 2010. Zowel [vrouw] als [man] zijn daar in persoon verschenen, alsmede hun gemachtigden mr. Jackson en in de plaats van mr. Celestijn mrs. N. Joubert en Y. Peters. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Joubert heeft in dat verband een verweerschrift, met producties, overgelegd.
1.3 Beschikking is bepaald op heden.
2.1 Het hoger beroep richt zich tegen de hoogte en de duur van de door [man] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [vrouw], zoals vastgesteld door het GEA.
2.2 [vrouw] voert in dit verband aan dat zij thans niet langer tot werken in staat is (de eerste bladzijde van het beroepschrift waar kennelijk grief I is verwoord en grief IV). Daartoe doet zij een beroep op een handgeschreven briefje van haar huisarts, dr. Wilsoe, van 19 april 2010 (in kopie gevoegd bij het beroepschrift). In dit briefje staat onder andere, voor zover leesbaar:
“Mede door deze klachten kan patiënte niet voor 100% meer werken. (…) 40%”.
[man] heeft ter terechtzitting van 23 november 2011 betwist dat [vrouw] volledig arbeidsongeschikt is en zich op het standpunt gesteld dat zij voor 40% arbeidsgeschikt is. Naar het oordeel van het Hof valt uit het briefje van de huisarts niet af te leiden dat [vrouw] geheel arbeidsongeschikt is. Daartoe heeft zij derhalve, mede gelet op de betwisting door [man], onvoldoende gesteld. Op grond van het briefje van de huisarts en gelet op het standpunt van [man] gaat het Hof ervan uit dat [vrouw] voor 40% arbeidsgeschikt is. In zoverre heeft [vrouw] dus nog steeds verdiencapaciteit en kan niet worden gezegd dat zij in de kosten van haar levensonderhoud geheel afhankelijk is van [man].
2.3 [vrouw] betoogt voorts dat wegens de aflossing van een schuld binnenkort niet langer een bedrag van NAF. 718,-- per maand op het inkomen van [man] zal worden ingehouden en dat [man] daarom voldoende draagkracht biedt voor betaling van alimentatie aan haar (grief III). Ter terechtzitting van 23 november 2010 is komen vast te staan dat sinds 1 augustus 2010 de schuld is afgelost (maar dat [man] nog niet is begonnen met het betalen van alimentatie). Dit betoog ziet evenwel eraan voorbij dat het GEA in rechtsoverwegingen 1.8 en 2.5 van zijn beschikking hiermee reeds rekening heeft gehouden door te overwegen het redelijk te achten dat van het bedrag van NAF. 718,-- NAF. 300,-- aan [vrouw] toekomt en door te bepalen dat de alimentatieverplichting van [man] zal ingaan de eerste van de maand volgend op de maand dat de hypotheeklast van [man] is komen te vervallen. Deze grief slaagt derhalve evenmin.
2.4 Grief II treft daarentegen doel. Bij de bepaling van de duur van het huwelijk als bedoeld in lid 6 van artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt het aan op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dat wordt niet anders, zoals het GEA in rechtsoverweging 1.8 van zijn beschikking heeft overwogen, doordat het verzoek tot echtscheiding binnen de door de wet gestelde periode van vijf jaar is ingediend. De echtscheidingsbe- schikking is, naar [man] onweersproken heeft gesteld, op 6 april 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (verweerschrift onder 8). Gesloten op 12 juni 2004, heeft het huwelijk daarom langer dan vijf jaar geduurd. Dit brengt mee dat op de voet van lid 4 van artikel 1:157 BW de op [man] rustende verplichting tot levensonderhoud van [vrouw] eindigt na het verstrijken van twaalf jaar na de inschrijvingsdatum, 6 april 2010). Voor het vaststellen van een kortere termijn als bedoeld in artikel 1:157 lid 3 BW ziet het Hof in hetgeen is aangevoerd geen grond, mede gelet op [vrouw]’s gezondheidstoestand. In zoverre kan de beschikking waarvan beroep derhalve niet in stand blijven.
2.5 Voor het overige is het Hof van oordeel dat het door het GEA vastgestelde bedrag van NAF. 300,-- per maand aan de wettelijke maatstaven voldoet. Dit wordt niet anders indien ervan moet worden uitgegaan, zoals in het betoog van [vrouw] besloten ligt, dat de behoefte aan de zijde van [vrouw] is toegenomen. Gesteld noch gebleken is immers dat de draagkracht van [man] is toegenomen en wel zodanig dat zulks dient te leiden tot betaling van een hoger bedrag aan alimentatie.
2.6 Het voorgaande brengt mee dat de beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd, doch uitsluitend ten aanzien van het moment van aanvang en van de duur van de door [man] aan [vrouw] te betalen alimentatie. Het Hof zal de kosten van de procedure in die zin compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.7 Ter terechtzitting van 23 november 2010 zijn partijen overeengekomen dat in verband met de scheiding en deling van hun huwelijksgoederengemeenschap NAF. 4.000,-- door [man] zal worden voldaan aan [vrouw], zulks wegens overbede-ling door [man] terzake van een aan hem toegescheiden, tot de gemeenschap behorende auto. Betaling van dat bedrag zal, zoals eveneens overeengekomen, dienen plaats te vinden vóór 1 maart 2011. Op verzoek van partijen zal het Hof dit in de beslissing opnemen.
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij is bepaald dat de op NAF. 300,-- per maand vastgestelde bijdrage van [man] in de kosten van levensonderhoud van [vrouw] zal ingaan op de eerste van de maand volgend op de maand dat de echtelijke woning van partijen zal zijn verkocht en overgedragen in de zin dat daarmee de maandelijkse hypotheeklast van de man is komen te vervallen, en voor zover daarbij de duur van de bijdrage is beperkt tot vijf jaar te rekenen vanaf die datum, en in zoverre opnieuw rechtdoende als volgt:
bepaalt dat het bedrag van NAF. 300,-- per maand, door [man] als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [vrouw] te betalen, bij vooruitbetaling te voldoen tegen de eerste van de maand, ingaat op 1 augustus 2010 en eindigt na verloop van twaalf jaar na 6 april 2010;
bevestigt de bestreden beschikking voor het overige;
bepaalt dat in verband met de overbedeling van [man] als bedoeld in rechtsoverweging 2.7 [man] vóór 1 maart 2011 een bedrag van NAF. 4.000,-- aan [vrouw] dient te betalen;
compenseert de kosten van deze procedure in zoverre dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, P.E. de Kort en E.M. van der Bunt, leden van het Hof, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 4 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.