ZAAKNR.: KG 180/09 – H 82/10
UITSPRAAK: 17 december 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
vonnis in kort geding in de zaak van:
de stichting STICHTING BUREAU ZIEKTEKOSTENVOORZIENINGEN,
gevestigd in Curaçao, mede kantoorhoudend in Sint Maarten,
hierna te noemen: BZV,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
de naamloze vennootschap VISSER PHARMACY SINT MAARTEN N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna te noemen: Visser,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.J. Koster,
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (GEA), wordt verwezen naar het in de zaak met KG nummer 180 van 2009 in kort geding gewezen en op 8 januari 2010 uitgesproken vonnis. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. BZV is bij akte van hoger beroep, ingekomen op 29 januari 2010 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 19 februari 2010 ingediende memorie van grieven, met producties, heeft zij vijf grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd – zo begrijpt het Hof – dat het Hof het bestreden vonnis vernietigt en de vordering van Visser zal afwijzen, met veroordeling van Visser in de kosten van dit geding in beide instanties.
1.3. Visser heeft in een memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van BZV in de kosten van de procedure.
1.4. Op 1 oktober 2010, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van BZV en van Visser pleitnotities overgelegd. Aan die van de gemachtigde van Visser zijn producties gehecht die ook tevoren waren ingezonden.
1.5. Partijen hebben vonnis gevraagd waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan
Het GEA heeft onder 2 van het bestreden vonnis feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.
4.1. Het GEA heeft BZV veroordeeld tot betaling van een bedrag aan niet-betaalde declaraties. Hiertegen richt zich het beroep van BZV. Zij stelt onder meer ter zake van die declaraties niet de schuldenaar te zijn. De schuldenaar is eventueel de desbetreffende overheid, zij zelf is administrateur. Voorts ontkent zij zich tot medeschuldenaar te hebben gesteld.
4.2. Blijkens de specificatie van het door Visser in deze zaak gevorderde bedrag (bestreden vonnis rov. 4.6), gaat het kennelijk om toepassing van de <i>Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren</i> (‘BZV-regeling’), mogelijkerwijs tevens om de <i>Regeling tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden</i> (‘FZOG-regeling’) en kennelijk tevens om eilandelijke wetgeving <i>regelende de vergoeding van de kosten van medische hulp aan on- en minvermogenden</i> (‘PP-regelingen’).
4.3. Ter zake van deze regelingen is, mede gelet op de in eerste aanleg door BZV overgelegde statuten van BZV, het standpunt van BZV juist dat de desbetreffende overheid en niet BZV schuldenaar is. Aldus is ook reeds eerder geoordeeld in door BZV overgelegde rechtspraak van het Gerecht in eerste aanleg (producties 2-4 bij pleidooi in eerste aanleg en productie 8 bij memorie van grieven):
- GEA, zittingsplaats Curaçao, 17 maart 2003, AR 1049/01, <i>Bonairiaanse Psychologen Adviespraktijk v. BZV</i>;
- GEA, zittingsplaats Sint Maarten, 4 juli 2003, KG 110/03, <i>BZV v. Sint Maarten Medical Center</i>;
- GEA, zittingsplaats Curaçao, 16 mei 2005, AR 738/04, <i>Sint Maarten Medical Center v. BZV</i>; en
- GEA, zittingsplaats Sint Maarten, 12 januari 2010, KG 1/10), <i>BZV v. Sint Maarten Medical Center</i>.
4.4. Zou BZV als administrateur betalingen niet namens de desbetreffende overheid doen (zie uit de brief van 7 juli 2009 van BZV aan Visser, deels weergegeven in rov. 4.6 van het bestreden vonnis: ‘Heden zal het bedrag ad NAf 4.909,18 namens Eilandgebied St. Eustatius worden voldaan’), dan zou BZV niet als schuldenaar betalen, maar als derde (artikel 6:30 lid 1 BW).
4.5. Wat betreft de toepassing van de <i>Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten</i> (AVBZ) ligt het anders. Hier is BZV wettelijk aangewezen als Uitvoeringsorgaan dat het Fonds beheert, overeenkomsten aangaat en zelf als schuldenaar geldt ten aanzien van verbintenissen die voortvloeien uit de toepassing van de AVBZ. Zoals overwogen, gaat het in casu echter niet mede om toepassing van de AVBZ. Visser heeft zulks ook niet aangevoerd.
4.6. Niet is uitgesloten dat BZV eigen bevoegdheden heeft – met een zekere beoordelingsruimte (GEA, zittingsplaats Curaçao, 31 oktober 2005, KG 291/05, <i>Botica Brievengat e.a. v. BZV</i>) – en dat aan BZV indien deze op onredelijke gronden betaling namens de overheid weigert van aan haar door de overheid ter beschikking gestelde gelden, een bevel wordt gegeven tot betaling namens de overheid, maar deze situatie doet zich in casu evenmin voor.
4.7. Zoals blijkt uit de brief van BZV aan Visser van 7 juli 2009 (voor zover van belang weergegeven in rov. 4.6 van het bestreden vonnis), heeft BZV, in het kader van onderhandelingen met Visser, betalingen toegezegd binnen bepaalde termijnen. Zo deze toezegging al zo moet worden uitgelegd dat zij namens de desbetreffende overheden is gedaan en een bindend karakter heeft – en dus niet een impliciet voorbehoud bevat en slechts bedoeld is een (sterke) verwachting van een goede afloop te creëren – is daarmee BZV zelf niet als schuldenaar gebonden. Het Hof leidt, in dit kort geding voorlopig oordelend, uit de gang van zaken niet af dat BZV zich als derde tot medeschuldenaar stelde of dat BZV zich als derde garant stelde dat betaling zou volgen. Dit is ook weinig aannemelijk.
4.8. Kortom, ook als sprake is van een bindende toezegging van betaling binnen bepaalde termijnen, blijven uitsluitend de desbetreffende overheden schuldenaar en wordt niet de administrateur BZV (mede)schuldenaar. Visser – van wie moet worden aangenomen dat zij de hiervóór in rov. 4.2 aangehaalde regelingen kent – kon in redelijkheid niet anders begrijpen.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De grieven, voor zover op andere kwesties betrekking hebbende, kunnen onbesproken blijven. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Visser dient de kosten van deze procedure in beide instanties te dragen.
- vernietigt het bestreden vonnis; en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vordering van Visser af;
- veroordeelt Visser in de kosten van deze procedure aan de zijde van BZV gevallen en tot op heden begroot, in eerste aanleg op NAF. 1.000,= als salaris van de gemachtigde en in hoger beroep op NAF. 5.100,= aan salaris van de gemachtigde en NAF. 7.696,50 aan verschotten.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en P.E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van 17 december 2010 in Sint Maarten uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.