ECLI:NL:OGHACMB:2010:BP2877

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-2355/06 - H-270/083
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van leges door het Land Aruba aan appellanten

In deze Arubaanse zaak vorderen de appellanten dat het Land Aruba wordt veroordeeld tot terugbetaling van door hen betaalde leges en schadevergoeding. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft op 14 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, in totaal 26, hebben hun vordering ter comparitie verminderd en vorderen nu dat het Land hen Afl. 1.200,- per persoon terugbetaalt. Het Hof oordeelt dat het Land aan 23 van de 26 appellanten de leges moet terugbetalen, wat neerkomt op een totaalbedrag van Afl. 27.600,-. De vordering tot schadevergoeding wordt echter afgewezen.

Het Hof heeft vastgesteld dat het Land de vordering van de appellanten sub 1, 3-6, 8-23 en 25-26 erkent, maar dat de appellanten sub 2, 7 en 24 niet in aanmerking komen voor terugbetaling. Dit is gebaseerd op het feit dat deze appellanten gedurende een bepaalde periode in 2008 zijn toegelaten tot Aruba zonder dat zij een vergunning hebben verkregen. Het Hof concludeert dat de vordering van deze appellanten niet toewijsbaar is.

De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen op basis van artikel 9 lid 2 van de Landsverordening administratieve rechtspraak Lar, waarbij het uitblijven van een beslissing door het Land op de aanvraag van een verblijfs- en werkvergunning wordt gelijkgesteld met een afwijzende beschikking. Aangezien de appellanten geen bezwaar of beroep hebben ingesteld, wordt de rechtmatigheid van de afwijzing aangenomen.

Het Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt het Land om aan de appellanten het bedrag van Afl. 27.600,- te betalen, terwijl het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

Registratienummer: AR-2355/06 - H-270/083
Uitspraak: 14 december 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
2.,
3.,
4.,
5.,
6.,
7.,
8.,
9. ,
10.,
11.,
12.,
13.,
14.,
15.,
16.,
17.,
18.,
19.,
20.,
21.,
22.,
23.,
24.,
25.,
26.,
domicilie gekozen hebbend ten kantore van hun gemachtigde,
in eerste aanleg eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
- tegen -
de openbare rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.D. van Wilgen.
Partijen worden hierna wederom “[appellanten]” en “het Land” genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
Bij vonnis van 24 augustus 2010 heeft het Hof een comparitie van partijen gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens heeft het Land het akte uitlating genomen, waarna [appellanten] een contra-akte hebben genomen. Vonnis is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 [appellanten] hebben hun vordering ter comparitie verminderd in de zin dat zij thans vorderen dat het Land wordt veroordeeld om de door hen betaalde leges van Afl. 1.200,- per persoon aan hen terug te betalen en dat het Land wordt veroordeeld om aan hen schadevergoeding op te maken bij staat te betalen, met veroordeling van het Land in de kosten van de procedure.
2.2 Blijkens de akte uitlating erkent het Land de vordering om de door appellanten sub 1, 3-6, 8-23 en 25-26 betaalde leges aan hen terug te betalen. In zoverre, 23 x Afl. 1.200,- = Afl. 27.600,-, ligt de vordering voor toewijzing gereed.
2.3 Ten aanzien van de appellanten sub 2, 7 en 24 heeft het Land zich op het standpunt gesteld dat zij niet in aanmerking komen voor terugbetaling van de leges omdat zij gedurende een bepaalde periode in 2008 zijn toegelaten tot Aruba. In de contra-akte is dit standpunt bestreden op de grond dat deze appellanten nimmer een vergunning hebben verkregen van het Land zoals verzocht en waarvoor is betaald. Het Hof acht, reeds nu gebleken is dat het de appellanten sub 2, 7 en 24 kennelijk door het Land voor de duur waarvoor zij anders de vergunningen hadden verkregen zijn toegelaten tot Aruba, de vordering voor zover het deze appellanten betreft niet toewijsbaar. Daarbij is in aanmerking genomen dat volgens het beleid van het Land zoals toegelicht in deze procedure het betalingsbewijs van de leges en retributies kon worden gebruikt als legitimatiemiddel.
2.4 De vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat komt niet voor toewijzing in aanmerking. Gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Landsverordening administratieve rechtspraak Lar (hierna: Lar) wordt het uitblijven van een beslissing zijdens het Land op de aanvraag van een verblijfs- en werkvergunning van [appellanten] gelijkgesteld met een afwijzende beschikking. Nu gesteld noch gebleken is dat [appellanten] daartegen bezwaar en beroep ingevolge de Lar hebben ingesteld, dient te worden uitgegaan van de rechtmatigheid daarvan.
2.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Het Land zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw recht doende,
veroordeelt het Land om aan [appellanten] te betalen het bedrag van Afl. 27.600,-;
veroordeelt het Land in de proceskosten aan de zijde van [appellanten] gevallen en tot op heden begroot op:
- in eerste aanleg: Afl. 450,- aan griffierechten, Afl. 147,- aan exploitkosten en Afl. 1.800,- aan salaris gemachtigde,
- in hoger beroep: Afl. 900,- aan griffierechten, Afl. 213,- aan exploitkosten en Afl. 5.100,- aan salaris gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, F.J.P. Lock en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 14 december 2010.