ECLI:NL:OGHACMB:2010:BP1141

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 143/07 - H 65/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over vordering tussen Security Networks en GEBE

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen [J.H.], handelend onder de naam Security Networks, en de naamloze vennootschap N.V. Gemeenschappelijk Electriciteitsbedrijf Bovenwindse Eilanden (GEBE). De zaak betreft een vordering van [J.H.] die voortvloeit uit een 'security agreement' die door GEBE op 12 april 2007 zou zijn opgezegd. [J.H.] stelt dat GEBE de overeengekomen vergoeding over een bepaalde periode verschuldigd is, terwijl GEBE betwist dat er sprake is van een tekortkoming die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van [J.H.] afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft [J.H.] zijn vordering vermeerderd en verzocht om gratis admissie, wat door het Hof is afgewezen. Het Hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de vordering van [J.H.] en dat de relevante feiten en omstandigheden betwist worden door beide partijen. Dit betekent dat er nader onderzoek nodig is, wat niet mogelijk is in het kader van een kort geding. Het Hof heeft ook het risico van onmogelijkheid van terugbetaling door [J.H.] meegewogen, aangezien hij heeft aangegeven geen inkomen of geld te hebben.

Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en de vordering van [J.H.] afgewezen, met veroordeling van [J.H.] in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 17 december 2010 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Uitspraak

Registratienummer: KG 143/07 - H 65/10
Uitspraak: 17 december 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[ J.H.] h.o.d.n. SECURITY NETWORKS,
wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiser,
thans appellant in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mrs. S.J. Fox en V.C. Choennie,
- tegen -
de naamloze vennootschap N.V. GEMEENSCHAPPELIJK ELECTRICITEITSBEDRIJF BOVENWINDSE EILANDEN,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde,
thans geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mrs. M.O. Kortenoever en J. Meyer.
Partijen worden hierna “[J.H.]” en “GEBE” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak in kort geding gewezen vonnis van 14 september 2007.
1.2 [J.H.] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door op 28 september 2007 een akte van appel in te dienen. Bij tegelijkertijd ingediende memorie van grieven heeft hij drie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof hem gratis admissie verleent en het vonnis waarvan beroep vernietigt en, alsnog recht doende, zijn vordering ten bedrage van NAF. 194.821,44 toewijst.
1.3 Bij op 15 augustus 2008 ingediende memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel heeft GEBE het hoger beroep bestreden en harerzijds hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis van 14 september 2007 en twee grieven daartegen aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigt slechts voor wat betreft datgene wat in rechtsoverwegingen 4.4, 4.5, 4.6, 4.7 en 4.8 is overwogen en, opnieuw recht doende, de vordering van [J.H.] afwijst althans [J.H.] niet-ontvankelijk verklaart, met veroordeling van [J.H.] in de kosten van beide instanties.
1.4 Er is geen memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep ingekomen.
1.5 Op de nader voor pleidooi bepaalde dag, 1 oktober 2010, zijn zijdens partijen pleitnota’s overgelegd, waarna vonnis is bepaald op 5 november 2010.
1.6 Bij brief van 28 oktober 2010 heeft de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie [J.H.] verzocht tot nabetaling van griffierecht en de verdere behandeling van het hoger beroep opgeschort.
1.7 [J.H.] heeft op 30 november 2010 het verschuldigde griffierecht nabetaald.
1.8 Vonnis is nader bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat partijen in het door hen ingestelde hoger beroep kunnen worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memories van grieven in het principaal respectievelijk incidenteel hoger beroep.
4. De beoordeling
4.1 Nu uit het onderhavige procesdossier niet genoegzaam blijkt van het onvermogen van [J.H.] om de proceskosten te betalen, zal het verzoek van [J.H.] om hem gratis admissie te verlenen worden afgewezen.
4.2 Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten door het GEA onder 2 in het vonnis waarvan beroep. Die vaststelling komt het Hof bovendien juist voor. Zij dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep.
4.3 Bij de beoordeling van het principaal en het incidenteel hoger beroep stelt het Hof voorop dat voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding de rechter niet alleen zal hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening (HR 29 maart 1985, NJ 1986, 84).
4.4 Deze maatstaf aanleggend is het Hof van oordeel dat de eis van [J.H.] zoals vermeerderd in hoger beroep niet kan worden toegewezen in dit kort geding. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5 Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [J.H.] gesteld dat GEBE op 12 april 2007 zonder daartoe strekkende gronden de ‘security agreement’ heeft opgezegd, zodat GEBE de overeengekomen ‘fee’ over de periode vanaf 12 april 2007 tot en met 1 augustus 2007 verschuldigd is, vermeerderd met de ‘fee’ over de twee maanden opzegtermijn die GEBE niet in acht heeft genomen. Hiertegen heeft GEBE het verweer gevoerd dat zij bedoelde ‘security agreement’ op 12 april 2007 schriftelijk heeft ontbonden op grond van toerekenbare tekortkomingen van [J.H.] in de nakoming van zijn deel van de overeenkomst. [J.H.] heeft deze tekortkomingen betwist, althans gesteld dat niet sprake is van een tekortkoming die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Daarnaast heeft [J.H.] ter onderbouwing van zijn vordering gesteld dat er uit hoofde van de ‘security agreement’ openstaande rekeningen zijn over de maanden december 2006, januari 2007 en februari 2007 voor een bedrag van in totaal NAF. 7.829,44. GEBE heeft dit weersproken met een beroep op de door haar van Security Networks ontvangen ‘invoices’ (productie 4 pleitnotities eerste aanleg GEBE).
4.6 Gelet op het voorgaande betwisten partijen over en weer de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent, nu aan de hand van het onderhavige procesdossier die relevante feiten en omstandigheden niet voorshands kunnen worden vastgesteld, dat beslechting van het onderhavige geschil nader onderzoek vergt. Daarvoor is in het kader van dit kort geding echter geen ruimte; de aard van een kort geding procedure leent zich niet voor nadere bewijslevering. Het bestaan van de vordering van [J.H.] is derhalve niet voldoende aannemelijk voor toewijzing in dit kort geding.
4.7 Voorts weegt het risico van onmogelijkheid van terugbetaling door [J.H.] zwaar. GEBE heeft naar voren gebracht dat Security Networks een eenmansonderneming is zonder noemenswaardige bezittingen en dus zonder verhaalsmogelijkheden als zij in het ongelijk wordt gesteld in een bodemprocedure. Zelf heeft [J.H.] ook te kennen gegeven dat hij geen inkomen en geen geld heeft en dat werknemers van hem gerechtelijke procedures hebben ingesteld tot doorbetaling van loon.
4.8 Voor het overige behoeven de grieven geen bespreking meer.
4.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Het gevorderde zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [J.H.] worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende,
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [J.H.] in de proceskosten aan de zijde van GEBE gevallen en tot op heden begroot op:
- in eerste aanleg: NAF. 1.500,- aan gemachtigdensalaris;
- in hoger beroep: NAF. 209,50 aan exploitkosten en NAF. 12.400,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 17 december 2010.