Datum uitspraak: 18 november 2010
Zaaknummer: H 94/10
Parketnummer: 400.00175/09
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire van 14 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1989 op Bonaire,
wonende op Bonaire, thans gedetineerd in Curaçao.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 april 2010, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 9 september 2010 en 28 oktober 2010.
De verdachte is verschenen.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de waarnemend procureur-generaal mr. Van der Schans en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. Loth naar voren is gebracht.
De waarnemend procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van twee (2) jaren.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een (1) jaar.
Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld. De verdachte heeft voordat de behandeling was aangevangen zijn hoger beroep ingetrokken.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding:
dat hij op of omstreeks 4 juni 2009 op het eiland Curaçao, ter terechtzitting van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, als getuige in de (straf)zaak tegen [verdachte in moordzaak], nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – heeft verklaard:
<small>De politieagenten hebben mij opgehaald en hebben mij vervolgens naar een bepaalde plaats gebracht. Eenmaal op die plaats vroegen zij aan mij of het lichaam van [slachtoffer] daar had gelegen. Ik zei tegen hen dat ik van niets afwist.</small>
en/of
<small>Ik heb niet bij de politie verklaard dat [verdachte in moordzaak] mij heeft meegenomen naar de plaats waar hij het lichaam van [slachtoffer] heeft achtergelaten en dat ik op die plaats heb gezien hoe [verdachte in moordzaak] het ontblote lichaam van [slachtoffer] in brand stak. Ik weet niet hoe het mogelijk is dat ik die verklaring heb ondertekend. Volgens mij hebben de politieagenten die verklaring, hoewel ik die niet heb afgelegd, toegevoegd aan de door mij afgelegde verklaring en hebben zij dat deel van de verklaring niet aan mij voorgelezen. Ik versta geen Nederlands en de door mij ondertekende verklaring is in de Nederlandse taal vastgelegd. Voordat ik die verklaring heb ondertekend hebben de politieagenten het in het Papiaments aan mij voorgelezen. Zij hebben toen echter niets voorgelezen over [slachtoffer]. Die naam heb ik toen helemaal niet gehoord. Indien zij dat hadden voorgelezen, had ik de verklaring niet ondertekend omdat het dan niet overeen zou komen met hetgeen ik heb verklaard. Nadat de verklaring in het Papiaments aan mij was voorgelezen heb ik het ondertekend zonder dat ik het zelf had gelezen.</small>
en/of
<small>Ik weet niet wat [verdachte in moordzaak] met [slachtoffer] heeft gedaan.</small>
en/of
<small>Het is niet waar dat ik [verdachte in moordzaak] het lichaam van [slachtoffer] in brand heb zien steken.</small>
en/of
<small>Ik heb [slachtoffer] nooit gezien.</small>
en/of
<small>[verdachte in moordzaak] heeft mij ook niets verteld over haar.</small>
en/of
<small>Het is niet waar dat ik met [K.] heb gesproken over [slachtoffer].</small>
en/of
<small>Hetgeen ik heden ter terechtzitting heb verklaard is waar.</small>
(artikel 213 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht)
Ook in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de rechter op Bonaire niet bevoegd was, aangezien het gaat om een (beweerdelijk) op Curaçao gepleegd strafbaar feit en aangezien de verdachte (uit anderen hoofde) gedetineerd was op Curaçao. Naar het oordeel van het Hof kon de rechter op Bonaire zich bevoegd achten, gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, Wetboek van Strafvordering. In het proces-verbaal relaas van onderzoek, genummerd 0909171600.AMB, is vermeld dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding op 10 oktober 2008 stond ingeschreven op het adres [adres] te Bonaire. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat deze inschrijving nadien is gewijzigd, zodat het er voor gehouden moet worden dat de verdachte daar nog steeds woont, niettegenstaande zijn huidige detentie.
Bovendien geldt dat de niet-naleving van de regeling van de betrekkelijke bevoegdheid in een geval als het onderhavige niet meebrengt dat het Hof het vonnis waarvan beroep zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten verwijzen naar het wel bevoegde Gerecht. Hooguit zou dit met zich brengen dat de zaak in hoger beroep moet worden behandeld door de appelrechter van de wel bevoegde rechter in eerste aanleg. Nu dit Hof de enige appelrechter is voor zowel Bonaire als Curaçao, is dit Hof bevoegd de zaak te behandelen.
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, en wel voor zover hem is ten laste gelegd:
dat hij op 4 juni 2009 op het eiland Curaçao, ter terechtzitting van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, als getuige in de strafzaak tegen [verdachte in moordzaak] , nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – heeft verklaard:
<small>Ik zei tegen hen dat ik van niets afwist; </small>
en
<small>Ik heb niet bij de politie verklaard dat [verdachte in moordzaak] mij heeft meegenomen naar de plaats waar hij het lichaam van [slachtoffer] heeft achtergelaten. Zij hebben toen echter niets voorgelezen over [slachtoffer].</small>
en
<small>Ik weet niet wat [verdachte in moordzaak] met [slachtoffer] heeft gedaan; </small>
en
<small>Ik heb [slachtoffer] nooit gezien; </small>
en
<small>[verdachte in moordzaak] heeft mij ook niets verteld over haar; </small>
en
<small>Het is niet waar dat ik met [K.] heb gesproken over [slachtoffer]; </small>
en
<small>Hetgeen ik heden ter terechtzitting heb verklaard is waar.</small>
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. een proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 4 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en mr. N.M. Martinez, respectievelijk voorzitter en griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en als verklaring van de verdachte:
<small>De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen. De verdachte, ter zitting verschenen, antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn genaamd: [verdachte in moordzaak] . De procureur-generaal deelt mee dat de getuige [verdachte] is opgeroepen. De voorzitter doet de getuige voor het Hof verschijnen. Vervolgens legt de getuige op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. De voorzitter houdt de getuige voor dat het opzettelijk geven van een valse getuigenis onder ede een strafbaar feit oplevert. De getuige, genaamd [verdachte], geboren [datum] 1989, verklaart op de aan hem gestelde vragen onder meer, zakelijk weergegeven:
De politieagenten hebben mij opgehaald en hebben mij vervolgens naar een bepaalde plaats gebracht. Eenmaal op die plaats vroegen zij aan mij of het lichaam van [slachtoffer] daar had gelegen. Ik zei tegen hen dat ik van niets afwist. U houdt mij voor, voorzitter, dat ik bij de politie heb verklaard dat [verdachte in moordzaak] mij heeft meegenomen naar de plaats waar hij het lichaam van [slachtoffer] heeft achtergelaten en dat ik op die plaats heb gezien hoe [verdachte in moordzaak] het ontblote lichaam van [slachtoffer] in brand stak. Dat heb ik niet verklaard. Ik weet niet hoe het mogelijk is dat ik die verklaring heb ondertekend. Volgens mij hebben de politieagenten die verklaring, hoewel ik die niet heb afgelegd, toegevoegd aan de door mij afgelegde verklaring en hebben zij dat deel van de verklaring niet aan mij voorgelezen. Voordat ik die verklaring heb ondertekend hebben de politieagenten het in het Papiaments aan mij voorgelezen. Zij hebben toen echter niets voorgelezen over [slachtoffer]. Die naam heb ik toen helemaal niet gehoord. Indien zij dat hadden voorgelezen, had ik de verklaring niet ondertekend omdat het dan niet overeen zou komen met hetgeen ik heb verklaard. Nadat de verklaring in het Papiaments aan mij was voorgelezen heb ik het ondertekend zonder dat ik het zelf had gelezen. Ik weet niet wat [verdachte in moordzaak] met [slachtoffer] heeft gedaan. Het is niet waar dat ik [verdachte in moordzaak] het lichaam van [slachtoffer] in brand heb zien steken. Ik heb [slachtoffer] nooit gezien. [verdachte in moordzaak] heeft mij ook niets verteld over haar. Het is niet waar dat ik met [K.] heb gesproken over [slachtoffer]. Hetgeen ik heden ter terechtzitting heb verklaard is waar.</small>
2. een proces-verbaal van politie d.d. 10 oktober 2008 in de strafzaak tegen [verdachte in moordzaak] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [E.K.] en [J.C.], respectievelijk inspecteur en hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao en het Korps Politie Bonaire, voor zover inhoudende als verklaring van [oma]:
<small>[verdachte] is mijn kleinkind. [verdachte] is eigenlijk genaamd [verdachte]</small>
3. een proces-verbaal van politie d.d. 21 oktober 2008 in de strafzaak tegen [verdachte in moordzaak] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [J.C.] en [R.H.], respectievelijk hoofdagent en brigadier bij het Korps Politie Bonaire en Curaçao, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [K.] :
<small>Ik was bij de woning van [x]. Ik zat daar onder de boom met [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] nerveus was en vroeg hem waarom hij zo nerveus was. [verdachte] vertelde mij toen dat [verdachte in moordzaak] tegen hem had gezegd dat [verdachte in moordzaak] niet meer naar de gevangenis wilde en dat het meisje zijn tatoeages had gezien en dat hij bang was dat het meisje [verdachte in moordzaak] herkend had en naar de politie zou gaan. Met het meisje bedoelde hij [slachtoffer] .</small>
4. een proces-verbaal van politie d.d. 29 oktober 2008 in de strafzaak tegen [verdachte in moordzaak] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [R.A.], [J.N.] en [R.F.], respectievelijk brigadier, buitengewoon agent en hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao en Aruba, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte en relaas van hetgeen de verbalisanten werd verricht en bevonden:
<small>[verdachte in moordzaak] is samen met mij naar een mundi nabij Amboina gereden. Dit is volgens mij dezelfde plek waar de politie het lichaam van [slachtoffer] heeft aangetroffen. Ik ben bereid de exacte plaats aan te wijzen waar ik samen met [verdachte in moordzaak] de mundi ben binnen gelopen. [verdachte in moordzaak] stopte de auto op de zandweg naast de mundi. Daar zijn we alle twee uitgestapt. [verdachte in moordzaak] liep voorop de mundi in en ik achter hem. Ik schat dat we enkele minuten in de mundi hebben gelopen toen we bij het lichaam van [slachtoffer] aankwamen. Daar zag ik op de grond een lichaam liggen. Ik zag dat het een lichaam van een blanke vrouw was. Later die avond kwam [K.] bij de woning van [x]. Ik vertelde [K.] dat [verdachte in moordzaak] iemand had vermoord. [K.] vroeg aan mij of [verdachte in moordzaak] mij had laten zien waar het lichaam was, waarop ik hem vertelde dat [verdachte in moordzaak] mij die avond had laten zien waar het lichaam lag. Ik vertelde [K.] dat het een blanke vrouw was.
Nadat wij, verbalisanten, de verdachte zijn verklaring in het Papiaments vertaald hadden voorgelezen en de verdachte zelf zijn verklaring had doorgelezen, tekende de verdachte zijn verklaring.</small>
5. een proces-verbaal van politie d.d. 30 oktober 2008 in de strafzaak tegen [verdachte in moordzaak] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [R.A.], [J.N.] en [R.F.], respectievelijk brigadier, buitengewoon agent en hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao en Aruba, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte en relaas van hetgeen de verbalisanten werd verricht en bevonden:
<small>[verdachte in moordzaak] vertelde mij dat hij de armen en benen er af had gehakt. [verdachte in moordzaak] vertelde mij dit toen wij vanaf de bushalte de eerste keer onderweg waren naar het meisje. Toen ik de eerste keer met [verdachte in moordzaak] bij haar ging kijken, zag ik dat zij helemaal bloot op de grond lag. Hij vertelde mij dat hij dat had gedaan met een kapmes. Haar hoofd was ook afgehakt. [verdachte in moordzaak] vertelde mij dat hij dat ook gedaan heeft met een kapmes. [verdachte in moordzaak] heeft tegen mij gezegd dat het meisje zijn gezicht en tatoeages had gezien waardoor hij haar had vermoord.
Op uw verzoek teken ik het lichaam en de lichaamsdelen van het meisje zoals door mij aangetroffen. Ik maak nog een tweede tekening waarop staat dat haar afgehakte been en afgehakte arm alle twee achter haar rug liggen.
[verdachte in moordzaak] en ik hebben de lichaamsdelen van het meisje in brand gestoken.
U houdt mij voor dat [K.] heeft verklaard dat hij met mij een gesprek heeft gevoerd bij de woning van [x] en dat daar het woord verkrachten is gevallen. Mijn reactie hierop is dat [K.] in dit gesprek aan mij vroeg of [verdachte in moordzaak] haar verkracht had. Ik antwoordde dat [verdachte in moordzaak] haar eerst had verkracht en daarna had vermoord omdat zij het gezicht en de tatoeages van [verdachte in moordzaak] had gezien. Ik zei dit omdat ik inderdaad denk dat dit zo heeft plaatsgevonden.
Nadat de verklaring aan verdachte in het Papiaments was voorgelezen en de verdachte zijn verklaring zelf had doorgelezen, volhardde hij hierbij en ondertekende de verdachte zijn afgelegde verklaring.</small>
6. een proces-verbaal van politie d.d. 31 oktober 2008 in de strafzaak tegen [verdachte in moordzaak] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [R.A.], [J.N.] en [R.F.], respectievelijk brigadier, buitengewoon agent en hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao en Aruba, voor zover inhoudende als relaas van hetgeen door de verbalisanten werd verricht en bevonden:
<small>Op woensdag 29 oktober 2008 en donderdag 30 oktober 2008 werd de verdachte [verdachte] verhoord. Naar aanleiding hiervan hebben wij op vrijdag 31 oktober 2008 op aanwijzing van de verdachte [verdachte] een plaatsaanwijzing gedaan. Die plaatsaanwijzing gebeurde in aanwezigheid van technisch rechercheur [technisch rechercheur]l. Op vrijdag 31 oktober 2008 reden wij op mondelinge aanwijzing van de verdachte [verdachte] naar de bushalte gelegen op de Kaya Monseigneur Niewindt, naast het buurtcentrum Tera Cora. [verdachte] verklaarde dat op zondag 21 september 2008 de verdachte [verdachte in moordzaak] hem bij voornoemde bushalte kwam ophalen waarna ze naar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] waren gegaan. Op mondelinge aanwijzing van [verdachte] reden we naar een zandweg. Deze zandweg is een verbindingsweg tussen Kaya Papa Cornes en de Kaya Nikiboko Nord. Komende ter hoogte van Plantage Aruba verzocht [verdachte] ons de auto tot stilstand te brengen. Uit de auto gekomen liepen we op aanwijzing van [verdachte] in de mundi. Bij het betreden van de mundi zagen wij enkele kuilen. [verdachte] wees ons hier specifiek een kuil aan en zei: “de vorige keer toen [verdachte in moordzaak] ik hier waren lag er water in die kuil”. In de mundi vroegen wij of de verdachte [verdachte] wel of niet wist waar het lichaam, waarover hij in zijn verklaring sprak, lag. [verdachte] antwoordde dat hij het wist en liep vervolgens zonder te aarzelen naar een plek waar volgens [verdachte] het stoffelijke overschot van [slachtoffer] zou hebben gelegen. Hier wees [verdachte] met zijn wijsvinger naar de grond en zei: “Hier lag het lichaam van het meisje”.</small>
7. een proces-verbaal van politie d.d. 24 oktober 2008 in de strafzaak tegen [verdachte in moordzaak] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [A.G.] en [S.S.], respectievelijk buitengewoon agent en brigadier-rechercheur bij het Korps Politie Bonaire, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte in moordzaak] :
<small>Ik heb aan [verdachte] verteld wat er was gebeurd met [slachtoffer] en ben met hem naar de plek gegaan waar ik haar had achtergelaten. </small>
8. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
<small>Mijn verklaring onder ede ter terechtzitting van 4 juni 2009 was juist. Ik heb niet verklaard wat in de processen-verbaal van 29 oktober 2008 en 30 oktober 2008 is opgenomen. Ik heb bij die verhoren alleen maar gezegd dat ik niets wist over [slachtoffer] en over [verdachte in moordzaak]. De politie gaf mij papieren om te tekenen, maar ik wist niet wat daarin stond. De twee tekeningen bij het proces-verbaal van 30 oktober 2008 heb ik niet gemaakt. De politie kwam daarmee. </small>
<u>Nadere bewijsoverweging</u>
Het Hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat de verdachte ter zitting van het hof van 4 juni 2009 - opzettelijk - een (deels) valse verklaring heeft afgelegd. Uit ambtsedig opgemaakte processen-verbaal blijkt dat de verdachte ten overstaan van de politie inhoudelijke verklaringen heeft afgelegd over hetgeen hij had waargenomen en gehoord over, kort gezegd, de dood van [slachtoffer] en de betrokkenheid daarbij van [verdachte in moordzaak] . De verklaring van de verdachte ter zitting van het Hof van 4 juni 2009, door hem herhaald bij de behandeling ter terechtzitting van het onderhavige hoger beroep, dat hij tegen de politie slechts heeft gezegd van niets te weten, is, gelet op de bewijsmiddelen, naar het oordeel van het Hof opzettelijk in strijd met de waarheid afgelegd, hetgeen ook geldt voor zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep dat de aan het proces-verbaal van zijn verhoor van 30 oktober 2008 gehechte tekeningen niet van zijn hand zijn.
De inhoud van de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen (29 en 30 oktober 2008) zijn gedetailleerd en vinden ook steun vinden in de verklaring van 24 oktober 2008 die door [verdachte in moordzaak] ten overstaan van de politie is afgelegd, alsmede in de verklaring van [K.]. Bovendien stroken deze verklaringen van de verdachte met hetgeen in het proces-verbaal van 31 oktober 2008 is gerelateerd over de plaatsaanwijzing.
Het Hof ziet in hetgeen door de verdachte is aangevoerd geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de processen-verbaal van 29, 30 en 31 oktober 2008 te twijfelen.
In zijn pleidooi in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte wél heeft verklaard als in de processen-verbaal van 29 en 30 oktober 2008 weergegeven, maar dat hij toen slechts heeft verklaard wat de verbalisanten van hem wilden horen. Deze lezing verdraagt zich niet met de verklaring van de verdachte dat hij in die verhoren slechts heeft gezegd dat hij van niets wist. Afgezien daarvan geldt ook hier dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte ter zitting van het Hof van 4 juni 2009 - opzettelijk - een (deels) valse verklaring heeft afgelegd.
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, strafbaar gesteld bij artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Oplegging van straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed bij het afleggen van een getuigenverklaring in de strafzaak in hoger beroep tegen [verdachte in moordzaak]. Hij heeft daarmee een ernstig misdrijf gepleegd, waardoor een goede procesorde in gevaar wordt gebracht en de rechtsgang en waarheidsvinding worden belemmerd. Meineed kan ertoe leiden dat de rechter een onjuiste beslissing neemt. Dit klemt te meer nu de feiten waarvan [verdachte in moordzaak] werd verdacht grote beroering in de samenleving te weeg hebben gebracht en diens strafzaak – ook in hoger beroep – zeer veel belangstelling van pers en publiek trok. Op dit feit dient dan ook te worden gereageerd met een zware straf.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur. Een straf als na te melden acht het Hof passend en geboden.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is gegrond op het reeds aangehaalde wetsartikel.
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen van 14 april 2010 en doet opnieuw recht als volgt:
verklaart bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van een (1) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.E. de Kort, J.R. Sijmonsma en F.J.P. Lock, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 18 november 2010.