ECLI:NL:OGHACMB:2010:BO5007

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 311/05-H-274/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake griffierecht en ontvankelijkheid

In deze zaak heeft appellante geen griffierecht voldaan, wat volgens artikel 270 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering leidt tot verval van het hoger beroep indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn wordt betaald. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep is gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, en dat zij op 13 september 2007 een akte ter griffie heeft ingediend. Bij memorie van grieven heeft appellante negen grieven aangevoerd en verzocht het vonnis te vernietigen en haar vordering toe te wijzen.

Het Hof heeft geconstateerd dat het griffierecht voor deze zaak is getaxeerd op NAF 2.340,- en dat appellante dit bedrag niet heeft betaald. De griffier heeft bevestigd dat er geen betaling is geregistreerd. Het Hof heeft in een schrijven van 8 juli 2009 aangekondigd dat de regeling van artikel 270 lid 5 Rv strikt zal worden gehandhaafd voor beroepen ingesteld vanaf 1 augustus 2009. Aangezien het hoger beroep in dit geval vóór de inwerkingtreding van het nieuwe beleid is ingesteld, heeft het Hof appellante de gelegenheid geboden om het griffierecht alsnog te voldoen.

Het Hof heeft verder opgemerkt dat er in het dossier ontbrekende conclusies zijn en dat geïntimeerde niet is opgeroepen voor de zittingsdata. De beslissing van het Hof houdt in dat appellante het griffierecht uiterlijk op 30 november 2010 moet betalen, anders wordt het hoger beroep als vervallen beschouwd. Tevens verzoekt het Hof appellante om bij tijdige betaling de ontbrekende conclusies in het geding te brengen en gelast de griffier om geïntimeerde op te roepen voor een nader te bepalen rolzitting. De verdere behandeling van de zaak is opgeschort.

Uitspraak

Registratienummer: AR 311/05-H-274/09
Uitspraak: 5 november 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, St. Maarten en
van Bonaire, St. Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[appellante],
wonende in Sint Maarten,
voorheen eiseres, thans appellante,
gemachtigde: de advocaat A. Moenir-Alam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te Saint Martin,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: aanvankelijk de advocaat mr. R.J. Essed (gedesisteerd 29 januari 2010), thans zonder gemachtigde.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 14 augustus 2007. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. Appellante is in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis door indiening op 13 september 2007 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 12 oktober 2007 ingekomen memorie van grieven heeft zij negen grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en haar vordering alsnog zal toewijzen.
1.3. Bij exploot van 11 september 2008 zijn de akte van appel en de memorie van grieven betekend aan het kantoor van de advocaat mr. Essed, die in eerste aanleg voor geïntimeerde heeft opgetreden en in hoger beroep heeft gedesisteerd.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft appellante pleitnotities overgelegd en vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Artikel 270 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bepaalt dat, indien binnen de voor indiening van de memorie van grieven gestelde termijn geen vooruitbetaling plaatsvindt van het door de griffier getaxeerde bedrag aan kosten en vast recht, het hoger beroep vervalt en de aantekening in het algemeen register van de verklaring waarbij hoger beroep is ingesteld wordt doorgehaald. Blijkens een aantekening van de griffier op de memorie van grieven, is het bedrag aan vast recht in deze zaak getaxeerd op NAF. 2.340,- (“moet Fls 2340,- betalen op maandag 15 oktober”). Uit het dossier blijkt niet dat appellante het getaxeerde bedrag heeft betaald. Navraag bij de griffier van het GEA leert dat ook uit de administratie niet blijkt van betaling.
2.2 Bij schrijven van 8 juli 2009, mede gericht aan de advocatuur, is zijdens het Hof aangekondigd dat de regeling van artikel 270 lid 5 Rv bij beroepen ingesteld vanaf 1 augustus 2009 strikt zal worden gehandhaafd. Nu in het onderhavige geval het appel tijdig en vóór de inwerkingtreding van het nieuwe beleid is ingesteld, zal het Hof appellante in de gelegenheid stellen het griffierecht alsnog te voldoen.
3. Overig
3.1 Voor het geval het griffierecht zal worden voldaan, merkt het Hof reeds thans op dat uit het dossier niet blijkt dat geïntimeerde voor de voor pleidooi bepaalde zittingsdata is opgeroepen. Wel bevindt zich in het dossier een brief aan de advocaat mr. C. Marica van 20 november 2009, maar niet blijkt dat deze zich voor geïntimeerde heeft gesteld.
3.2 Voorts merkt het Hof reeds thans op dat in het dossier ontbreken de kennelijk in eerste aanleg genomen conclusies van antwoord in conventie en van eis in reconventie, alsmede de conclusies van dupliek in reconventie. Bij eventueel voortprocederen zal partijen worden verzocht deze conclusies over te leggen.
BESLISSING:
stelt appellante in de gelegenheid het door de griffier op NAF. 2.340,- begrote bedrag aan vast recht uiterlijk op 30 november 2010 te betalen;
bepaalt dat, bij gebreke van tijdige betaling, het hoger beroep als vervallen zal worden beschouwd;
verzoekt appellante om, in geval van tijdige betaling, kopieën van de onder 3.2 bedoelde conclusies in het geding te brengen;
gelast de griffier om, in geval van tijdige betaling, geïntimeerde alsnog op te roepen om de zaak op een nader te bepalen rolzitting te bepleiten;
schort de verdere behandeling van de zaak op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en P.E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 5 november 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.