ECLI:NL:OGHACMB:2010:BO3269

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-406/2007-H-155/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake wateroverlast en aansprakelijkheid

In deze Arubaanse zaak betreft het een schadestaatprocedure waarin het Land Aruba in hoger beroep is gekomen van twee eerdere vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De zaak draait om de schadevergoeding die Valero Palm Beach N.V. en Westland Properties Inc. hebben geëist als gevolg van wateroverlast. Het Hof oordeelt dat de berekening van de schade niet correct is uitgevoerd, omdat het Land geen invloed heeft gehad op de schadeberekening en er geen bewijs van betaling is overgelegd. Het Hof houdt iedere beslissing aan en vraagt om een deskundige om de schadeberekening te controleren.

Het Land heeft in zijn memorie van grieven acht grieven aangevoerd, waarbij het Hof de argumenten van het Land over de aansprakelijkheid op basis van onrechtmatige daad niet in overweging neemt, omdat deze niet relevant zijn voor de schadestaatprocedure. Het Hof stelt vast dat de belangrijkste oorzaken van de wateroverlast zijn gerelateerd aan infrastructuurproblemen en dat Valero c.s. 50% van de schade zelf moeten dragen. Het Hof concludeert dat er voldoende redenen zijn om een deskundige te benoemen die de schadeberekening van Lighthouse zal controleren, en dat de kosten van dit deskundigenrapport door het Land moeten worden voorgeschoten. Het Hof stelt partijen in staat om voorstellen te doen voor de deskundige en de vragen die deze moet beantwoorden. De uitspraak is gedaan op 19 oktober 2010.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2010
UITSPRAAK: 19 oktober 2010
ZAAKNR.: AR-406/2007-H-155/10
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon HET LAND ARUBA (hierna het Land),
zetelend in Aruba,
voorheen gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: dhr. A. Lumenier,
tegen
de naamloze vennootschap VALERO PALM BEACH N.V. en de vennootschap naar vreemd recht WESTLAND PROPERTIES Inc (hierna Valero c.s.),
gevestigd in respectievelijk Aruba en Panama,
voorheen eiseressen, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. L.D. Gomez.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, (verder: het GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak gewezen vonnissen van 2 april 2008 en 16 september 2009, met dien verstande dat die vonnissen tevens zijn gewezen tegen de in eerste aanleg niet verschenen rechtspersoon Moekana Investments Inc. De inhoud van genoemde vonnissen geldt als hier ingevoegd.
Het Land is in hoger beroep gekomen van beide vonnissen door indiening op 27 oktober 2009 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 7 december 2009 ingediende memorie van grieven heeft het Land acht grieven aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoend, Valero c.s. niet ontvankelijk zal verklaren dan wel hun vordering zal afwijzen met veroordeling van Valero c.s. in de kosten van de procedure in beide instanties, althans de zaak zal terugwijzen naar het GEA, kosten rechtens.
Valero c.s. hebben een memorie van antwoord genomen en geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden vonnissen (naar het Hof verbeterd leest), tot niet-ontvankelijkverklaring van het Land, althans tot afwijzing van de in appel door het Land geformuleerde vorderingen, kosten rechtens.
Op de daarvoor bepaalde dag hebben partijen gepleit overeenkomstig de inhoud van de overgelegde pleitnota’s, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het Land is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van de bestreden vonnissen, zodat het daarin kan worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking en zullen daarom niet afzonderlijk worden beoordeeld.
4.2.1 Het Land schrijft op pag. 4, vanaf de zesde regel in zijn toelichting op de grieven dat uit hetgeen het daarvoor heeft opgeschreven, blijkt dat niet is voldaan aan de vereisten voor aansprakelijkheid op basis van onrechtmatige daad, namelijk onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit.
Omdat in een schadestaatprocedure als de onderhavige nog slechts de berekening van de schade aan de orde is, kan aan hetgeen het Land heeft gesteld in zijn toelichting op de grieven tot die conclusie op pag. 4, zesde regel, voor zover niet betrekking hebbende op de schadeberekening, worden voorbijgegaan omdat het Land een onjuist inzicht heeft over hetgeen in een schadestaatprocedure als de onderhavige nog aan de orde kan komen.
4.2.2 Voor de volledigheid merkt het Hof nog het volgende op.
Uit de in eerste aanleg overgelegde op deze zaak betrekking hebbende vonnissen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat feitelijk vast staat dat de belangrijkste oorzaken voor de wateroverlast die Valero c.s. hebben gehad, de volgende zijn:
a. een dip in de weg voor het Coastal terrein, waarbij de via die weg aangevoerde waterhoeveelheid is vergroot na een reconstructie rond 1991 waarbij langs de weg hoge trottoirbanden zijn aangelegd die een stroom water kanaliseren richting Coastal terrein en die beletten dat het water over de zuidelijk gelegen terreinen wegstroomt;
b. de verhoging van de afvloeiingscoëfficient door de toegenomen bebouwing in het gebied;
c. de waterafvoercapaciteit van de gekanaliseerde rooi op het Coastal terrein is slechts voldoende voor de afvoer van water op het eigen terrein, maar is onvoldoende voor verwerking van water dat van het omliggende terrein komt;
d. het door Moekana gegraven kanaal, was niet voldoende uitgegraven, en een los rotsblok in dit kanaal blokkeerde de waterafvoer.
Deze feitelijke vaststellingen zijn bindend, zodat het Hof voorbij gaat aan de stellingen van het Land inhoudend dat er ook nog andere oorzaken zijn en/of dat Valero c.s. wettelijk verplicht zouden zijn om regenwater afkomstig van hogere terreinen te ontvangen.
4.2.3 Het Land heeft verder aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van Valero c.s. en/of dat zij niet of onvoldoende op schadevermijding gerichte maatregelen zouden hebben getroffen.
Ook over dit verweer blijkt, gelet op de in eerste aanleg overgelegde op deze zaak betrekking hebbende vonnissen, in onderling verband en samenhang bezien, reeds te zijn geoordeeld: Valero c.s. dienen namelijk 50% van de schade zelf te dragen, zodat het Hof ook aan deze stelling voorbij gaat.
4.3 Het overige door het Land aangevoerde heeft betrekking op de door Lighthouse berekende schade. Die berekening is opgemaakt zonder dat het Land daar enige invloed op heeft gehad. Het Land is nergens over gehoord door die deskundige, zodat het alleen al daarom niet in staat was om meer te doen dan bloot die berekening te ontkennen. Die blote ontkenning is verder voldoende omdat de schadeberekening in het rapport van Lighthouse van geen enkele bewijs van betaling of rekening vergezeld gaat. Verder blijkt uit de opmerking op pag. 2 bovenaan in dat rapport voor zover inhoudende dat op de gegevens/informatie/cijfermateriaal en toelichtingen daarop geen accountantscontrole is toegepast, dat Lighthouse alleen op grond van door Valero c.s. verstrekte informatie de schadeberekening heeft opgesteld. Tenslotte is de enkele ontkenning door het Land voldoende omdat onvoldoende zekerheid bestaat over het antwoord op de vraag of Lighthouse wel beschikt over voldoende (juridische) deskundigheid om een schadeberekening op te maken. Ten eerste kan het Hof in de thans voor handen zijnde stukken geen grondslag vinden voor de berekende rente en is het, bij gebreke aan uitlating door partijen daarover, onvoldoende duidelijk dat de gehanteerde percentages de wettelijke rentepercentages betreffen. Verder blijkt onvoldoende dat bij de daarvoor in aanmerking komende posten rekening is gehouden met nieuw voor oud. Ten derde zijn bij de berekening proceskosten in aanmerking genomen die al waren verwerkt in de proceskostenveroordeling.
Al met al komt het Hof dan ook tot de conclusie dat het Land op voldoende wijze de inhoud van het rapport van Lighthouse heeft betwist en daarmee de hoogte van de gevorderde schade. Anderzijds geeft het rapport van Lighthouse zoveel steun voor een schadeberekening, dat het het Hof in dit stadium van de procedure juist voorkomt om een deskundige te benoemen, die het rapport van Lighthouse en de bescheiden waar dat rapport op berust, controleert.
Het komt het Hof voldoende aannemelijk voor dat er door de wateroverlast schade is veroorzaakt, zodat de kosten van dit op te maken deskundigenrapport door het Land moeten worden voorgeschoten. Het Hof zal partijen in staat stellen om zich bij akte uit te laten over de hierna in het dictum opgenomen vragen, waarbij het Hof nog opmerkt dat het uitdrukkelijk de voorkeur verdient dat partijen in onderling overleg een deskundige voordragen én in onderling overleg de door deze te beantwoorden vragen stellen.
4.4 Elke andere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
alvorens verder te beslissen:
stelt partijen in staat om zich gelijktijdig bij akte te nemen ter rolle van 16 november 2010 uit te laten over de volgende vragen:
a. welke deskundige(n) stelt u voor om de schadeberekening van Lighthouse te controleren?
b. welke vragen dient/dienen de deskundige(n) te beantwoorden?
c. welk voorschot kan maximaal aan de deskundige(n) worden betaald?
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 oktober 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.