ECLI:NL:OGEANA:2010:BN0569

Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG17/2010
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van begeleidster van gehandicapte man om vermeende mishandeling

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [werkneemster], een begeleidster van een verstandelijk gehandicapte man, tegen haar werkgever, de stichting Fundashon pa Kuido di Personanan Desabilita (FKPD). De aanleiding voor het geschil is het ontslag op staande voet van [werkneemster] door FKPD, naar aanleiding van een klacht van de familie van de cliënt, [R.A.], die stelde dat [werkneemster] hem tijdens het baden een vuistslag had gegeven. Het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen heeft op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in deze zaak.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de enige getuige van de vermeende mishandeling [R.A.] zelf is, die door zijn verstandelijke beperking moeilijk te geloven is. Andere medewerkers hebben geen bewijs geleverd dat de mishandeling heeft plaatsgevonden. Het Gerecht oordeelt dat FKPD niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de dringende reden die nodig is voor een ontslag op staande voet. De werkgever heeft niet tijdig gehandeld, aangezien het ontslag pas vier maanden na de klacht is gegeven, wat niet voldoet aan de vereiste voortvarendheid.

Het Gerecht heeft daarom geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en heeft FKPD veroordeeld om de arbeidsovereenkomst na te komen en het salaris van [werkneemster] door te betalen. Tevens zijn de proceskosten voor rekening van FKPD gesteld, omdat deze in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [werkneemster] direct recht heeft op haar loon en de werkgever verplicht is om de arbeidsovereenkomst na te komen.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN zittingsplaats Bonaire
Registratienummer: KG17/2010
Datum uitspraak: 29 juni 2010
Vonnisnummer:
VONNIS IN KORT GEDING
inzake
[werkneemster]
te Bonaire
eisende partij
hierna te noemen [werkneemster]
gemachtigde mr. L.N. Asjes
tegen
de stichting Fundashon pa Kuido di Personanan Desabilita
te Bonaire
gedaagde partij
hierna te noemen FKPD
gemachtigde mr. F. Pais-Fruchter
<b>De procedure</b>
[werkneemster] heeft op 31 mei 2010 een verzoekschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2010, waarbij de gemachtigden zich hebben bediend van pleitnotities. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
<b>De feiten</b>
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. FKPD exploiteert onder meer tehuizen waar (verstandelijk) gehandicapte personen (hierna: klanten) verzorging c.q. begeleiding genieten.
b. [werkneemster] is sedert 1 september 2001 bij FKPD in dienst.
c. [werkneemster] was werkzaam als “begeleider” tegen een salaris van NAƒ1.655,30 bruto per maand.
d. [werkneemster] diende als begeleider zorg c.q. begeleiding te verlenen aan vier verstandelijk gehandicapte klanten van FKPD, waaronder [R.A.] (hierna: [R.A.]) van 43 jaar.
e. [R.A.] heeft de mentale capaciteit van een 3 tot 4 jarig kind.
f. Bij brief van 29 december 2009 heeft [zuster](zuster van [R.A.]) bij [directeur] (hierna: [directeur]), directeur van FKPD een klacht ingediend stellende dat zij had gezien dat de onderlip van [R.A.] in de rechterhoek gezwollen was, dat de binnenkant van zijn lip een bloeduitstorting vertoonde en dat [R.A.] haar had gezegd dat [werkneemster] hem een vuistslag had toegediend tijdens het baden, met als gevolg dat diens lip begon te bloeden.
g. Op 30 december 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [directeur], [voorzitter Raad van Bestuur] (voorzitter Raad van Bestuur van FKPD, hierna: [voorzitter Raad van Bestuur]), [zorgcoördinator] (zorgcoördinator) en [werkneemster]. Tijdens dit gesprek heeft [voorzitter Raad van Bestuur] meegedeeld dat deze zaak grondig zou worden onderzocht.
h. Op 15 januari 2010 heeft FKPD opdracht verstrekt aan Arbo Consult om een vervolg onderzoek naar het incident te doen.
i. Bij brief van 18 januari 2010 heeft FKPD onder meer het volgende aan [werkneemster] geschreven:
<i>“(…)
Wij zien ons hiertoe genoodzaakt om hangende het onderzoek, u voor de duur van het onderzoek, op non actief te stellen met behoudt van inkomen.
Gedurende het onderzoek wordt u de toegang tot alle kantoren van FKPD ontzegd.
(…)”</i>
j. Bij brief van 1 maart 2010 heeft de Algemene Bond van Overheidspersoneel (hierna: ABVO) namens [werkneemster] aan FKPD verzocht haar per onmiddellijk in activiteit te herstellen.
k. Bij brief van 7 april 2010 heeft FKPD het volgende aan ABVO geschreven:
<i>“(…)
Het ARBO rapport zal naar alle waarschijnlijkheid tegen het eind van deze week gereed zijn en een en ander zal direct daarna worden besproken door het Bestuur en met. [werkneemster].
Mocht onverhoopt uit de rapportage blijken dat de klachten van de patiënt op waarheid berusten, dan delen wij u, wellicht ten overvloede en alvast op voorhand, mede dat. [werkneemster] erop kan rekenen dat zij zonder pardon op staande voet zal worden ontslagen.
Het behoeft geen nader betoog dat FKPD onder geen beding zal dulden of toestaan dat de haar toevertrouwde patiënten onheus worden behandeld e/o lijfelijk worden aangevallen of misbruikt door personeelsleden. Er is terzake geen gedoogbeleid!
(…)”</i>
l. Bij brief van 9 april 2010 heeft Arbo Consult het volgende aan FKPD geschreven:
<i>“Naar aanleiding van het verzoek d.d. 15 januari 2010 van de FKPD aan ARBO CONSULT, om een onderzoek uit te voeren naar een incident van vermoedelijke fysieke mishandeling, berichten wij u als volgt:
(…)
Alles overziend bestaan er sterke indicaties om de verklaring van cliënt [R.A.] aan te nemen. Net zo als een klein kind makkelijk de waarheid kan vertellen en moeilijk kan liegen, is het voor betrokkene vanwege zijn mentale retardatie bijna onmogelijk om leemteloos een geïndoctrineerd, of op fantasie berustend verhaal te reproduceren.
Desalniettemin is het ook dezelfde retardatie die het moeilijk maakt om een bindende conclusie te trekken.
De conclusie die het beste gehandhaafd kan worden is dat er sterke vermoedens zijn dat wat cliënt [R.A.] verkaart, ook echt gebeurd is.
(…)”</i>
m. Bij brief van 22 april 2010 heeft FKPD [werkneemster] op staande voet ontslagen. Zij heeft in die brief onder meer het volgende geschreven:
<i>“(…)
De bevindingen in voornoemd rapport, een en ander in samenhang met de verklaringen van meerdere uwer collega’s over hetgeen zij hadden waargenomen, zo ook de verklaring van de familie van de patiënt zelf, het doktersrapport, alsook uw onwil om gehoord te worden in deze, zijn voor de werkgeefster redenen om u, op grond van dringende reden, thans op staande voet te ontslaan uit haar dienst.
(…)”</i>
n. Bij brief van 5 mei 2010 heeft de gemachtigde van [werkneemster] namens haar de nietigheid van het gegeven ontslag ingeroepen.
<b>De vordering</b>
[werkneemster] vordert bij wijze van voorlopige voorziening dat het Gerecht bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. FKPD zal veroordelen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen vanaf 22 april 2010 na te komen en te blijven nakomen;
2. FKPD zal bevelen om vanaf 22 april 2010 het loon, vermeerderd met emolumenten en te verhogen met de vertragingsrente ad 50% ex artikel 7A:1614q BWNA en de wettelijke rente aan [werkneemster] te betalen en te blijven doorbetalen zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet op een rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
3. FKPD zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
[werkneemster] stelt daartoe het volgende.
Tijdens een gesprek op 30 december 2009 heeft FKPD aan [werkneemster] medegedeeld dat zij een klacht had ontvangen van de familie van [R.A.] dat zij met een vuist in zijn mond zou hebben geslagen.
[werkneemster] was hierover zeer verbaasd en ontkent ten stelligste dat zij [R.A.] met een vuist in zijn mond zou hebben geslagen.
Op 18 januari 2010 heeft FKPD [werkneemster] hangende het onderzoek geschorst.
Bij brief van 22 april 2010 is [werkneemster] door FKPD op staande voet ontslagen op grond van de bevindingen van het rapport van Arbo Consult.
Anders dan FKPD stelt, blijkt nergens uit het rapport van Arbo Consult dat [werkneemster] [R.A.] met een vuist in de mond heeft geslagen.
Het ontslag op staande voet is door FKPD voorts niet onverwijld aan [werkneemster] gegeven.
FKPD stelt immers dat op 29 december 2009 [R.A.] heeft geklaagd en dat de klacht zou worden onderzocht. [werkneemster] is op 18 januari 2010 geschorst en pas op 22 april 2010 op staande voet ontslagen. Van de vereiste voortvarendheid is geen sprake.
FKPD heeft geen enkele bijzondere gegronde reden aangevoerd waarom het onderzoek zo lang moest duren.
Er is geen sprake van een reden, laat staan een bewezen dringende reden, die enigszins een ontslag op staande voet kan rechtvaardigen.
[werkneemster] is verstoken van inkomsten, zodat zij recht heeft op en een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen.
<b>Het verweer</b>
FKPD heeft de vordering gemotiveerd betwist. Op het verweer zal voor zover relevant bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
<b>De beoordeling van het geschil</b>
1. Vooropgesteld wordt dat een voorlopige voorziening zoals gevraagd alleen kan worden toegewezen als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [werkneemster] tot een toewijzing daarvan zal leiden. Het Gerecht is voorshands, op grond van de thans voorliggende gegevens, van oordeel dat dit het geval is.
2. Het ligt op de weg van FKPD om de dringende reden voor het ontslag te bewijzen. In het kader van deze voorlopige voorziening zal zij in ieder die dringende voldoende aannemelijk moeten maken om de verwachting te kunnen wettigen dat het ontslag in de bodemprocedure stand zal houden.
3. FKPD beroept zich voor haar stelling op de (volgens haar:) consistente verklaring van [R.A.] zelf, de verklaringen van andere werknemers van FKPD, het rapport van Arbo Consult en de onwil van [werkneemster] om te worden gehoord.
4. Het Gerecht is voorshands van oordeel dat uit één en ander niet de conclusie kan worden getrokken dat [werkneemster] [R.A.] met een vuist op diens lip heeft geslagen en overweegt daartoe het volgende.
5. Zonder afbreuk te willen doen aan wat [R.A.] zelf heeft verklaard, moet het gerecht rekening houden met de persoonlijkheidstructuur van [R.A.] en met het feit dat het bewijs voor de stelling van FKPD niet alleen op de verklaring van [R.A.] als enige getuige zelf kan worden gebaseerd.
6. Het rapport van Arbo Consult, waarvan de relevante conclusie onder de vaststaande feiten is geciteerd, kan niet tot het bewijs bijdragen. Dit rapport vermeldt immers slechts dat er sterke indicaties bestaan om de verklaring van [R.A.] aan te nemen en dat er sterke vermoedens zijn dat wat [R.A.] heeft verklaard, ook echt is gebeurd. Dat is naar het voorlopige oordeel van het Gerecht onvoldoende basis om de stellingen van FKPD aannemelijk te achten, mede gelet op het feit dat het resultaat daarvan zou zijn dat het ontslag, dat een vergaande ingrijpende maatregel is jegens [werkneemster], rechtgeldig zou zijn.
7. In het kader van de bewijsvoering zijn voorts van belang de diensten die door [werkneemster] en haar collega’s zijn gedraaid en de waarnemingen die tijdens die diensten zijn gedaan.
8. Onweersproken is dat [werkneemster] op 25 december 2009 samen met haar collega [collega B] de middagdienst van 15.00 uur tot 23.00 uur heeft gedraaid en dat er bij het einde van die dienst om 23.00 uur niets bijzonders aan de hand was met de lip van [R.A.]. De collega [collega W.], die de dienst op 25 december 2009 van 23.00 uur tot 26 december 2009 om 08.00 uur heeft gedraaid, heeft verklaard dat ook tijdens haar dienst niets aan de hand was met de lip van [R.A.].
9. Uit de gespreksnotitie van 11 januari 2010 blijkt dat de begeleidster [begeleidster I.] het letsel aan de lip van [R.A.] niet heeft gemeld, omdat zij dacht dat [R.A.] zijn mond tegen het raam had gestoten. Dit sluit aan bij het relaas van [collega K.] die op 28 december 2009 in haar Observatieverslag heeft vermeld dat [R.A.] zich heel vreemd gedroeg en de hele tijd uit het raam richting poort keek.
10. Er is onvoldoende gebleken van onwil aan de zijde van [werkneemster] om te worden gehoord. Zij heeft immers laten weten haar standpunt schriftelijk kenbaar te zullen maken.
11. Naar het voorlopige oordeel van het Gerecht is op grond van het vorenstaande onvoldoende gebleken van het bestaan van een dringende reden en het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Het Gerecht behoeft daarom niet verder in te gaan op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
12. Op grond van het vorenstaande zal de vordering van [werkneemster] worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 1614q BWNA. Wat dat deel van de vordering betreft, is immers onvoldoende gebleken van een spoedeisend belang.
13. De proceskosten komen voor rekening van FKPD omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
<b>Beslissing</b>
Het Gerecht:
Veroordeelt FKPD om de arbeidsovereenkomst tussen partijen vanaf 22 april 2010 na te komen en te blijven nakomen.
Beveelt FKPD om vanaf 22 april 2010 het loon, vermeerderd met emolumenten en de wettelijke rente aan [werkneemster] te betalen en te blijven doorbetalen zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet op een rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd.
Veroordeelt FKPD in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werkneemster] begroot op NAƒ596,00 aan verschotten en NAƒ1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in tegenwoordigheid van de griffier.