GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN zittingsplaats Curaçao
Vonnis in kort geding van 26 februari 2010
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende op Curaçao,
eisers,
gemachtigde mr. J.A.M. Burgers,
de stichting
STICHTING PARTICULIER FONDS CAS ABOU,
gevestigd op Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde mr. D.E. Liqui-Lung
Partijen zullen hierna ook [eiser 1] en SPF Cas Abou genoemd worden
1.1. [eiser 1] heeft op 28 oktober 2009 een verzoekschrift in kort geding, voorzien van producties, ingediend. De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 27 november 2009. [eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen, vergezeld van hun advocaat voornoemd. SPF Cas Abou is verschenen uitsluitend vertegenwoordigd door haar advocaat voornoemd. Partijen hebben aan de hand van pleitnotities en op voorhand toegezonden producties hun standpunten ter zitting toegelicht. [eiser 1] heeft tegen de mondelinge behandeling zijn eis vermeerderd naar aanleiding van producties van SPF Cas Abou. De mondelinge behandeling is op 25 januari 2010 voortgezet ter plaatse. Hierbij zijn [eiser 1 en 2] verschenen, wederom vergezeld van hun advocaat voornoemd. Namens SPF Cas Abou is verschenen de heer H.A. van der Kwast, enig bestuurslid van deze stiching, vergezeld van zijn advocaat voornoemd. Partijen hebben zich vervolgens in een tweede schriftelijke ronde (ieder een akte, waarna nog een akte uitlaten producties zijdens SPF Cas Abou) omtrent het al dan niet tijdig klagen in de zin van artikel 6:89 BW. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2.1. [eiser 1] en SPF Cas Abou hebben ieder een kavel met woonhuis op het verkavelingsplan Ceru Wea I Awa te Cas Abou. Zij zijn overburen van elkaar. De twee kavels worden van elkaar gescheiden door een kleine weg voor bestemmingsverkeer. Beide kavels hebben uitzicht op zee.
2.2. Het uitzicht op zee van [eiser 1] wordt gedeeltelijk onderbroken door het woonhuis op het iets lager gelegen kavel van SPF Cas Abou, in het bijzonder door een “façade” die voor het woonhuis is gebouwd. De façade betreft een muur die is gebouwd over de volle breedte van het perceel, van erfgrens tot erfgrens. Het geschil tussen partijen betreft deze façade voor de beoordeling waarvan de volgende feiten van belang zijn.
2.3. Het verkavelingsplan Ceru Wea I Awa is destijds door Doston Development N.V. (hierna: Doston) ter hand genomen. De kavel van SPF Cas Abou is oorspronkelijk door Doston verkocht en geleverd en na een aantal daaropvolgende leveringen in handen gekomen van SPF Cas Abou.
2.4. In de leveringsaktes van de door Doston verkochte kavels, waaronder de kavel van SPF Cas Abou is een aantal bouwvoorschriften opgenomen, daarin aangeduid als “persoonlijke verplichtingen”. De hier relevante verplichtingen daaruit zijn een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter en een bebouwing tot minimaal 5 meter van de grenslijn. Het onbebouwde grondoppervlak mag slechts als tuin worden gebruikt, onder zoveel mogelijke handhaving van de natuurlijke begroeiing. In de akte is opgenomen dat afwijking van de bepalingen slechts mogelijk is na daartoe verkregen schriftelijke toestemming van “Verkoper”. Tot slot is daarin opgenomen, voor zover hier relevant, een kettingbeding ten laste van toekomstige verkrijgers, alsmede een beding ten behoeve van derdebelanghebbenden (derdenbeding).
2.5. Doston is op een gegeven moment failliet gegaan waarna de nog niet uitgegeven c.q. verkochte kavels door de curator aan het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen (hierna: Apna) zijn verkocht. Vervolgens heeft Apna een aantal van de kavels uitgegeven c.q. verkocht aan derden. Van een aantal kavels is zij nog eigenaar. Bij de verkoop van de kavels heeft Apna andere bouwvoorschriften opgelegd dan Doston destijds deed. In de leveringsaktes van door Apna verkochte kavels zijn deze voorschriften opgenomen. Deze worden door Apna aangeduid als “de welstandsbepalingen 1993”. Deze geven in afwijking van de voorschriften van Doston destijds, een goothoogte van maximaal 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 6 meter. De bebouwing zou minimaal 3 meter van de erfgrens aan weerszijden dienen te blijven.
2.6. Nadat Apna voormelde kavels uit het faillissement gekocht had, heeft zij zich een tijdlang opgeworpen als ontwikkelaar van het gehele plan. Als ware zij een rechtsopvolger onder algemene titel van Doston, heeft zij niet alleen toegezien op handhaving van de bouwvoorschriften met betrekking tot de door haar verkochte kavels, maar ook van de kavels die oorspronkelijk door Doston waren verkocht. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij als “Verkoper” degene was die ingevolge de voorschriften in de leveringsaktes van door Doston eerder verkochte kavels, bevoegd was dispensatie van de bouwvoorschriften te verlenen. In die lijn heeft Apna zich ook met de bebouwing van het perceel van SPF Cas Abou bemoeid. Op verzoek van Apna heeft SPF Cas Abou haar bouwtekeningen aan Apna ter goedkeuring aangeboden en heeft Apna de goedkeuring aan SPF Cas Abou verleend op 15 april 2008.
2.7. Het woonhuis op de kavel van SPF Cas Abou – uitgevoerd volgens tekening – bestaat uit twee vertrekken die door een gang c.q. middenstuk worden verbonden. De bouwhoogte van de gang is iets lager dan die van de twee vertrekken. De achterzijde van de vertrekken en de gang wordt gevormd door de onder 2.2. bedoelde façade die zich, zoals daar ook vermeld, uitstrekt tot de erfgrenzen aan weerszijden, waarmee de façade iets verder steekt dan de vertrekken. Aan weerskanten is dat ongeveer 3 meter. De bovenzijde van de façade loopt ongeveer gelijk met het dak van de vertrekken en ongeveer 1,5 meter van het dak van de iets lagere en daartussen gelegen gang.
2.8. [eiser 1] heeft met een e-mail aan Apna van 15 oktober 2008 bezwaar gemaakt tegen de bebouwing en bij Apna aangedrongen op een onderzoek naar de mate van overtreding van de bouwvoorschriften. Voorts heeft hij Apna verzocht erop toe te zien dat de constructie met deze verplichtingen in overeenstemming zal worden gebracht.
2.9. De Vereniging van Huiseigenaren Cas Abou heeft op 11 november 2008 de volgende e-mail aan Van der Kwast gezonden:
<i>Hierdoor delen wij mede dat wij, het bestuur van de Vereniging van Huiseigenaren Cas Abou, bericht ontvangen hebben van de heer. [eiser 1], eigenaar van huis kavel #20, dat hij Apna verzocht heeft de regels van de welstandsbepalingen m.b.t. de bouwhoogte en het bebouwen van de erfafscheidingsruimtes betreffende het nu gebouwd wordende huis op kavel #12 te handhaven. U begrijpt dat de vereniging een neutrale houding in een geschil tussen 2 leden dient in te nemen maar zich in principe, het belang van alle andere leden en in het bijzonder van die leden die nog gaan bouwen, op het standpunt stelt dat de welstandsbepalingen in de relevante verkoopaktes dienen te worden nageleefd. </i>
2.10. Bij brief van 23 september 2009 heeft de gemachtigde van [eiser 1], SPF Cas Abou erop gewezen dat de bebouwing in strijd is met de persoonlijke verplichtingen en hem gesommeerd deze verplichtingen na te leven.
2.11. Naar aanleiding van de onder 2.10. vermelde brief is SPF Cas Abou [eiser 1] tegemoet gekomen door de façade met behoud van de contouren, aan weerszijden te voorzien van een rond kijkgat.
3.1. [eiser 1] heeft, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, SPF Cas Abou te bevelen om:
a) binnen vier weken na betekening van het vonnis een aanvang te maken met de afbraak van het door hem op het Verkochte (als omschreven in de akte van levering van 12 april 2007) gebouwde, voor zover deze bebouwing zich bevindt binnen 5 meter van enige grenslijn van het Verkochte;
b) binnen vier weken na betekening van het vonnis een aanvang te maken met de afbraak van de door hem op het Verkochte (als omschreven in de akte van levering van 12 april 2007) gebouwde, voor zover dit zich uitstrekt buiten het geprojecteerde dakoppervlak / de geprojecteerde dakoppervlakken daarvan, meer in bijzonder van de op het verkochte aangebrachte muur / façade voor zover aangebracht ter – vanaf kavel no. 20 bezien – linker en rechter zijde van de twee achter deze façade aanwezige opstallen en daartussen, althans, voor wat betreft het laatste, voor zover aangebracht boven en naast de midden vóór de façade aangebrachte opstal althans tot de hoogte van die opstal;
c) binnen vier weken na betekening van het vonnis een aanvang te maken met de afbraak van het door hem op het Verkochte (als omschreven in de akte van levering van 12 april 2007) gebouwde, voor zover deze bebouwing hoger is dan 4,5 meter boven het maaiveld;
d) om de in sub (a) en (b) en (c) bevolen afbraak binnen 60 dagen na betekening van het vonnis te voltooien;
alles onder verbeurte van een dwangsom van NAF 5.000,00 voor elke dag of dagdeel dat SPF Cas Abou van enig onderdeel van het aldus bevolene in gebreken blijft, waarbij SPF Cas Abou in de kosten van het geding worden veroordeeld.
3.2. [eiser 1] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de bouwvoorschriften in de leveringsakte van SPF Cas Abou van toepassing zijn en het woonhuis, althans de façade in strijd is met die verplichtingen. Op het hierna weer te geven verweer van SPF Cas Abou, stellen zij dat zij tijdig over de afmetingen van het gebouwde hebben geklaagd. In eerste instantie hebben zij zich niet rechtstreeks tot SPF Cas Abou gewend maar tot Apna waarvan [eiser 1] toen dacht dat dat daarvoor de juiste instantie zou zijn. Vervolgens hebben zij de bouw niet meer op de voet gevolgd. Zij zijn naar de Verenigde Staten vertrokken en zijn voor het eerst in de loop van 2009 weer teruggekeerd. Op dat moment zagen zij voor het eerst in welke mate hun uitzicht op zee was aangetast. Voor het overigens verwijzen zij, voor zover hier van belang, naar de e-mail van de Vereniging van Huiseigenaren van 11 november 2008 waaruit volgt dat SPF Cas Abou in ieder geval vanaf die datum bekend was met zijn klachten.
3.3. SPF Cas Abou voert het verweer dat [eiser 1] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering omdat hij de woning niet permanent bewoont. Voorts stelt zij dat de strekking van de vorderingen – het gedeeltelijk slopen van de woning – zodanig verstrekkend en onomkeerbaar is dat deze in redelijkheid niet voor een behandeling in kort geding in aanmerking komt.
3.4. Verder inhoudelijk stelt SPF Cas Abou dat de welstandsbepalingen van Apna van toepassing zijn. Het woonhuis is in overeenstemming met die voorwaarden gebouwd. Voor het geval dat niet zo is, heeft Apna als daarvoor bevoegde instantie daarvan dispensatie verleend door goedkeuring van het bouwplan. SPF Cas Abou stelt voorts dat in zoverre al in strijd met enige verplichting is gebouwd, [eiser 1] daarover niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd. [eiser 1] had zich bij aanvang van de bouw al op de hoogte kunnen stellen van het bouwplan waarmee het mogelijk nog gewijzigd had kunnen worden. [eiser 1] heeft echter pas geklaagd na oplevering. SPF Cas Abou stelt voorts dat vrijwel alle woonhuizen in het plan hoger of breder zijn gebouwd dan in de voorschriften is toegestaan, daaronder ook het huis van [eiser 1] zelf. Tot slot stelt hij dat [eiser 2] niet ontvankelijk is in haar vordering omdat zij geen kaveleigenaar is en mitsdien niet als een derde-belanghebbende is aan te merken.
3.5. Op de stellingen van partijen zal, voor zover nodig, hierna verder worden ingegaan.
<i>Spoedeisend belang</i>
4.1. SPF Cas Abou betwist dat [eiser 1] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening en stelt dat [eiser 1] mitsdien niet ontvankelijk is in zijn vordering. Daartoe wordt aangevoerd dat [eiser 1] de woning niet permanent bewoont zodat de door [eiser 1] gestelde derving van het woongenot in ieder geval niet voortdurend is. Te dien aanzien overweegt het gerecht, overeenkomstig het daarop door [eiser 1] gegeven weerwoord, dat de door [eiser 1] gestelde beperking van het woongenot zich in ieder geval laat voelen in de vakantieperiodes van [eiser 1] en in die zin wel verstrekkend is. Het gerecht heeft tijdens de plaatsopneming geconstateerd dat de façade van het woonhuis het uitzicht van de daarachter gelegen woning van [eiser 1] op de zee in ernstige mate aantast. Naar mag worden genomen is het uitzicht op zee voor kaveleigenaren een belangrijke overweging geweest om juist in het onderhavige verkavelingsplan een kavel aan te kopen. Niet voor niets draagt het bouwplan van SPF Cas Abou dan ook de naam “The View”. Het spoedeisend belang van [eiser 1] bij zijn vordering is daarmee gegeven en mitsdien is hij daarin ontvankelijk. Wat betreft de ontvankelijkheid van [eiser 2] zal hierna onder 4.15 een verdere overweging volgen.
4.2. Met het voorgaande is nog geen beoordeling van de stelling van SPF Cas Abou gegeven dat gelet op de onomkeerbare gevolgen van de gevraagde voorzieningen deze niet in kort geding toewijsbaar zijn. In het kader van de hierna onder 4.12 te bespreken afweging van belangen komt dit nog aan de orde.
<i>Welke bouwvoorschriften?</i>
4.3. Bij de beoordeling van de vordering dient eerst te worden vastgesteld welke bouwvoorschriften (ook als “persoonlijke verplichtingen” aangeduid) in deze van toepassing zijn. SPF Cas Abou stelt dat zij er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de voorwaarden van Apna van toepassing zouden zijn. Apna deelde haar zulks mede en stelde zich te dien aanzien ook op als handhaver en instantie die van deze voorschriften een (gedeeltelijke) vrijstelling kon verlenen. Ook [eiser 1] is er aanvankelijk van uitgegaan dat Apna hier een bevoegdheid toekwam, getuige het feit dat hij in eerste instantie Apna over de bouw van het woonhuis van SPF Cas Abou heeft aangeschreven.
4.4. Het gerecht oordeelt als volgt. De kavel van SPF Cas Abou is oorspronkelijk verkregen van Doston en te dien aanzien zijn de bouwvoorschriften in de oorspronkelijke leveringsakte van Doston van toepassing. Deze zijn door middel van een kettingbeding in de leveringsakte van SPF Cas Abou opgenomen. Apna komt ten aanzien van deze voorschriften geen bevoegdheid toe. Zij heeft geen bevoegdheid van deze voorschriften dispensatie te verlenen. Er is immers geen sprake van een rechtsopvolging van Doston onder algemene titel. Apna heeft een aantal kavels uit de boedel van Doston gekocht en de bevoegdheden van Apna gaan wat dat aangaat niet verder dan de bevoegdheden die ook andere kaveleigenaars in het plan zouden toekomen (idem het GHvJ in 27 mei 2008 in AR 1075/05-H-162/07 (Cecchini vs. Apna). Dat Apna zich te dien aanzien in het verleden anders heeft opgesteld, doet daaraan niet af. Dat SPF Cas Abou van die opstelling en/of daarover door Apna gegeven informatie is uitgegaan, dient voor rekening van SPF Cas Abou te komen. SPF Cas Abou was gebonden aan de voorschriften in haar eigen leveringsakte en uit de in de procedure overgelegde correspondentie blijkt dat Apna SPF Cas Abou daarop ook een aantal malen heeft gewezen.
4.5. Gedaagden stellen dat vrijwel geen van de woonhuizen op Cas Abou voldoen aan de bouwvoorschriften en ook het woonhuis van [eiser 1] zelf daarmee in strijd is. Indien daarvan wordt uitgegaan – ambtshalve is bekend dat er meerdere gerechtelijke procedures aanhangig zijn gemaakt ter zake dit verkavelingsplan – doet dat nog niet af aan de verplichting van SPF Cas Abou zich aan de bouwvoorschriften te houden. SPF Cas Abou is vrij om de naleving van bouwvoorschriften door andere kaveleigenaren te verzoeken en dit, indien daartoe mogelijkheden bestaan, dit ook in rechte af te dwingen.
4.6. SPF Cas Abou heeft niet betwist dat de bouwvoorschriften – welke dit volgens haar ook mogen zijn – kwalificeren als een derdenbeding en heeft zij evenmin de aanvaarding daarvan door [eiser 1] in twijfel getrokken. In tegendeel, stelt SPF Cas Abou met zoveel woorden dat [eiser 1] rechten daaruit kan ontlenen en verwijst zij te dien aanzien naar jurisprudentie van het GHvJ. Het gerecht gaat er in deze procedure dan ook vanuit dat [eiser 1] in beginsel rechten aan de betrokken voorschriften kan ontlenen.
<i>Klagen i.v.m. 6:89 BW</i>
4.7. SPF Cas Abou voert echter aan dat [eiser 1] te laat heeft geklaagd over de afwijking van de bouwvoorschriften en wijst te dien aanzien op het bepaalde in artikel 6:89 BW op grond waarvan de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. SPF Cas Abou voert aan dat de contouren van de façade in ieder geval in augustus 2008 zichtbaar waren, en zij van de bezwaren van [eiser 1] daartegen niet eerder op de hoogte was dan door zijn brief van 23 september 2009.
4.8. [eiser 1] voert het verweer dat toen hij op 15 oktober 2008 Apna heeft gevraagd handhavend op te treden, de façade toen nog niet zijn volle breedte en hoogte had. Kort daarna heeft hij het eiland verlaten om naar zijn huis in de Verenigde Staten te gaan en is hij pas medio september 2009 teruggekomen. Eerst toen zag hij in welke mate de façade het uitzicht op de zee belemmerde en heeft hij verdere stappen ondernomen.
4.9. [eiser 1] heeft de toepasselijkheid van artikel 6:89 BW in deze niet betwist. Daarom ambtshalve, is de beoordeling van het gerecht daarover als volgt. Ingevolge artikel 6:89 BW kan een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar heeft geprotesteerd. Aan de vraag of [eiser 1] binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd gaat echter vooraf de vraag of het hier om een prestatie gaat als bedoeld in artikel 6:89 BW. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. SPF Cas Abou is jegens [eiser 1] niet tot het leveren van een prestatie gehouden. Er is geen sprake van het leveren van een prestatie die mogelijk als gebrekkig kan worden gekwalificeerd. Het gaat hier immers om de naleving van bouwvoorschriften, dat wil zeggen de verplichting om zich te onthouden van een daarmee strijdig handelen. Artikel 6:89 BW is in deze dan ook niet van toepassing.
4.10. Voor het geval men daarover toch nog anders zou denken, is van belang dat ook indien de contouren van de façade in augustus 2008 al zichtbaar waren geweest, [eiser 1] in elk geval op tijd zijn bezwaren daartegen heeft geuit. Weliswaar heeft hij zich daarvoor aanvankelijk alleen tot Apna gericht – met het verzoek handhavend op te treden – maar was SPF Cas Abou middels de onder 2.13 vermelde e-mail van de Vereniging van Huiseigenaren in ieder geval op 11 november 2008 van de bezwaren van [eiser 1] op de hoogte. Anders dan SPF Cas Abou betoogt, hoefde van [eiser 1] in redelijkheid niet te worden verwacht dat hij het bouwplan reeds ruim daarvoor bij SPF Cas Abou zou hebben opgevraagd waardoor hij mogelijk wat eerder van de consequenties daarvan op de hoogte had kunnen zijn. Integendeel, had het SPF Cas Abou gesierd als zij haar bouwplan voorafgaand aan de bouw aan [eiser 1] zou hebben voorgelegd. Daarom gerekend vanaf de door SPF Cas Abou gestelde voltooiing in augustus 2008 – als datum waarop [eiser 1] met de omvang van het gebouwde bekend had kunnen zijn – heeft [eiser 1] SPF Cas Abou binnen 3 maanden van zijn klachten doen blijken hetgeen in het kader van het bepaalde in artikel 6:89 BW als tijdig moet worden aangemerkt. Bij wat in deze als tijdig moet worden aangemerkt neemt het gerecht in aanmerking dat SPF Cas Abou wist, althans had moeten weten dat zijn bouwplannen in strijd waren met de in zijn leveringsakte opgenomen bouwvoorschriften. Dat SPF Cas Abou daarbij door Apna mogelijk op het verkeerde been is gezet, zoals zij stelt, dient in elk geval niet voor rekening van [eiser 1] te komen.
4.11 Ook om de volgende reden kan een beroep op artikel 6:89 BW SPF Cas Abou niet baten. Terwijl SPF Cas Abou bekend was met de bouwvoorschriften in haar eigen leveringsakte was, naar moet worden aangenomen, [eiser 1] in 2008 daarmee nog niet bekend. [eiser 1] heeft de leveringsakte pas later opgevraagd zodat in 2008 van [eiser 1] nog geen precieze en rechtstreeks aan SPF Cas Abou gerichte opgave van zijn klachten kon worden verwacht.
4.12. De slotsom van het voorgaande is dat SPF Cas Abou het op haar kavel gebouwde woonhuis in beginsel in overeenstemming met de in de leveringakte opgenomen bouwvoorschriften moet brengen. In het kader van een belangenafweging wordt dit als volgt genuanceerd. Ingevolge de voorschriften dient het bebouwde 5 meter uit de erfgrenzen aan weerszijden te blijven en dient de hoogte maximaal 4,5 meter te zijn. De breedte en de hoogte van het woonhuis zijn in de procedure niet precies duidelijk geworden. Zoveel is echter zeker dat een onverkorte naleving van de bouwvoorschriften tot een gedeeltelijke afbraak van de woonverblijven en de daartussen gelegen gang zal leiden. Dat gaat het gerecht in dit kort geding te ver. Het belang van [eiser 1] op een vrij uitzicht op de zee weegt wat het gerecht betreft niet op tegen het belang van SPF Cas Abou om haar woning bewoonbaar te houden. Dat laat echter onverlet dat de façade wel gedeeltelijk zal moeten worden afgebroken, maar niet verder dan dat het de achterzijde van de verblijven en de daartussen gelegen gang vormt. Omdat de hoogte van de gang iets lager is dan de aan weerszijden daarvan gelegen woonvertrekken zal het resultaat daarvan zijn dat de bovenzijde van de façade die de achterzijde van de in het midden gesitueerde gang vormt, iets lager zal zijn dan het gedeelte bij de woonvertrekken.
4.13. Uit voornoemde belangenafweging volgt dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
4.14. Een dwangsom van NAF 5.000,00 per dag, zal zoals gevorderd worden toegewezen, echter is er reden voor een maximering daarvan tot NAF 1.000.000,00.
4.15. Met het voorgaande hoeft het gerecht niet toe te komen aan een beoordeling van de door [eiser 1] subsidiair aangevoerd grondslag van een onrechtmatige hinder, immers is de vordering op andere gronden toewijsbaar. Dat leidt er wel toe dat de vordering wordt afgewezen in zoverre deze door [eiser 2]is ingesteld. Weliswaar is zij de echtgenote van [eiser 1], maar is zij niet als kaveleigenaar en daarmee derdebelanghebbende in de zin van de toepasselijke bouwvoorschriften aan te merken. Voor een jegens haar te bepalen kostenveroordeling is geen aanleiding nu zij in deze procedure gezamenlijk met [eiser 1] is opgetrokken. Van extra kosten aan de zijde van SPF Cas Abou in verband met de bemoeienissen van [eiser 2] bij deze procedure is niet gebleken.
Het Gerecht, bij wijze van voorlopige voorziening:
5.1. wijst de vorderingen af in zoverre ingesteld door [eiser 2],
5.2 veroordeelt SPF Cas Abou binnen vier weken na betekening van het vonnis een aanvang te maken met de afbraak van de façade op kavel 12 te Cas Abou (als omschreven in de akte van levering van 12 april 2007), voor zover deze zich bevindt binnen 5 meter van enige grenslijn van de kavel en/of hoger is dan 4,5 meter vanaf het maaiveld, maar in ieder geval niet verder dan het gedeelte daarvan dat de achterzijde van de twee vertrekken en de daartussen gelegen gang vormt, en deze afbraak binnen 60 dagen na betekening van het vonnis te voltooien,
5.3. bepaalt dat SPF Cas Abou een dwangsom van NAF 5.000,00 zal verbeuren voor iedere dag dat zij in gebreke blijft te voldoen aan hetgeen waartoe hij krachtens bovenstaand bevel is gehouden, zulks tot een maximum van NAF 1.000.000,00 ,
5.4. veroordeelt SPF Cas Abou in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser 1] begroot op NAF 305,40 in verband met de deurwaarder, NAF 450,00 voor het griffierecht en NAF 1.500,00 in verband met de kosten voor de gemachtigde,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2010.