GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN zittingsplaats Curaçao
Vonnis van 25 januari 2010
[eiseres],
wonende op Curaçao,
eiseres,
gemachtigde mr. H.W. Braam,
IBM WORLD TRADE CORPORATION,
gevestigd op Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde mr. A. Huizing.
Partijen zullen hierna [eiseres] en IBM genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 november 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2009
- de akte bewijslevering van IBM van 9 maart 2009
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 mei 2009
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 juni 2009
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 11 september 2009
- de akte bewijslevering van [eiseres] van 11 september 2009.
- de conclusie na enquête van [eiseres] van 7 december 2009
- de conclusie na enquête van IBM van 7 december 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Het gerecht blijft bij zijn tussenvonnis van 17 november 2008. Ingevolge het vonnis is een comparitie van partijen gehouden op 12 januari 2009 waarna IBM het tegenbewijs diende te leveren van het voorshands bewezen causaal verband van de RSI-klachten met de arbeidsomstandigheden toentertijd bij IBM.
2.2. Bij voornoemde bewijslevering is van belang dat IBM aannemelijk zou maken dat de klachten van [eiseres] door andere niet werk-gerelateerde factoren zijn ontstaan, meer in het bijzonder, zoals zij eerder in de procedure heeft gesteld, een destijds stressvolle situatie bij [eiseres] thuis en een zekere mate van geloof (“belief”) bij [eiseres] in het als RSI bekend staande klachtenpatroon.
2.3. IBM heeft als getuigen doen horen [eiseres] (eiser in de procedure), Richard G. Marlin (psycholoog, werkzaam bij Odyssey en mede-opsteller van een het in de procedure overgelegde (IBM) partij-deskundigenrapport) [huishoudster] (huishoudster in dienst van [eiseres]) en [general manager] (general manager bij IBM Curaçao).
2.4. In de contra-enquête heeft [eiseres] doen horen de heer B.A.A. Zahavi, revalidatiearts. Hij is eerder in de procedure als deskundige benoemd en als zodanig opsteller van het hierin uitgebrachte deskundigenrapport van 27 december 2007.
2.5. Met betrekking tot de bewijsopdracht hebben, voor zoveel van belang, de volgende personen de volgende verklaringen afgelegd:
<i>Ik sluit niet uit dat persoonlijke omstandigheden een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van mijn klachten. RSI is een complexe ziekte. De aard van het beestje zal zeker een rol spelen. Ik wil mijn werk altijd snel af hebben. U vraagt mij, naar aanleiding van de in het rapport van Odyssey beschreven life-events in de jaren negentig, of dergelijke situaties nog steeds aan de orde zijn. Dat is niet het geval. Overigens waren de beschreven situaties, naar mijn oordeel ook niet van invloed op het ontstaan van de klachten. Ik heb deze ook niet ervaren als stressvol, natuurlijk wel verdrietig.
(…)
Voordat ik RSI kreeg was ik niet met deze ziekte bekend. Ik werd erop geattendeerd door de heer [general manager] die ons wees op informatie op de Nederlandse website van IBM. Toen ik dat las herkende ik mijn klacht. </i>
<i>Het kan zijn dat de klachten van [eiseres] uitsluitend ontstaan zijn door de in het rapport van Odyssey beschreven persoonlijke situatie van hem destijds. Ook een mate van geloven in de pijn kan bijdragen aan het ontstaan van de klachten. Het is moeilijk om te verdedigen dat een dergelijk geloof op zichzelf tot pijnklachten leidt maar uit diverse onderzoeken blijkt wel dat persoonlijke omstandigheden en het hiervoor bedoelde geloof in pijn een grote rol, zo niet de belangrijkste rol spelen bij het ervaren van pijn.
Onderscheiden moet worden tussen pijn met een pathologische oorzaak en chronische pijn. Chronische pijn is pijn die zijn doel heeft verloren. Daarnaast is belangrijk te onderschrijven dat een bepaalde angst voor pijn bepalend is voor de mate waarin je pijn uiteindelijk ervaart.
De pijn die [eiseres] ervaart kan, in de zin dat het mogelijk is, uitsluitend door persoonlijke omstandigheden, zoals in onze rapporten beschreven zijn ontstaan. Overigens is de pijn die de heer [eiseres] thans ervaart te beschrijven als een chronische pijn als hiervoor bedoeld. De perceptie van pijn en de oorzaken ervan, en een bepaald beeld dat men heeft over de betekenis van pijn, kan leiden tot angst ervoor waardoor men bepaalde activiteiten die men daarmee associeert vermijdt.
(…)
Op uw vraag of het normaal is dat iemand na acht jaar nog RSI klachten vertoont, is mijn antwoord dat dat niet het geval is. Onderscheid moet ook worden gemaakt tussen mensen die naar een dokter gaan en mensen die dat niet doen. Vaak zijn de klachten al snel verdwenen, te denken valt aan twee maanden. Daarnaast is er nog een groep die langer met klachten loopt, maar vaak niet langer dan vier jaar. Daarnaast zijn vele mensen niet arbeidsongeschikt, hoewel zij wel RSI klachten hebben. Zij hebben dan kennelijk een methode gevonden om met de klachten om te gaan. </i>
<i>Bij het ontstaan van RSI zijn de psychische en sociale factoren van geen effect, maar kan wel effect hebben op het voortbestaan van RSI.
(…)
Ik heb niet het idee, op basis van het onderzoek dat ik gedaan heb naar de situatie van de heer [eiseres] dat hij een “simulant” is in de zin dat uitsluitend nog een bepaald geloof in de ziekte heeft geleid tot het ontstaan en/of voortbestaan daarvan. U wijst mij op een passage in een rapport van de Gezondheidsraad, productie 3A, waarin toenmalig minister Hoogervorst naar voren gebracht heeft dat de uitgebreide aandacht die aan het verschijnsel wordt gegeven, ook in de media, op zichzelf bij enkelen tot het ontstaan van klachten kan leiden. Ik onderken dat dat een probleem is. Toch sluit ik uit dat dat het geval is bij de heer [eiseres], althans ik acht het onwaarschijnlijk. Ik neem daarbij in aanmerking de werkzaamheden die de heer [eiseres] verrichtte die over het algemeen tot een vergroting van het risico leiden. </i>
2.6. Bij akte bewijslevering van 11 september 2009 van [eiseres] zijn drie verklaringen overgelegd waaronder, voor zover hier van belang, een verklaring van Drs. Ebecilio waarin is aangegeven dat er bij [eiseres] geen direct verband bestaat tussen psychische spanning en lichamelijke klachten.
2.7. Uit de getuigenverklaringen blijkt – samengevat – dat [eiseres] geen verband ziet tussen zijn persoonlijke situatie en RSI. De overlijdensgevallen die in dit kader van belang zijn, waren hoewel verdrietig niet van invloed op zijn persoonlijk functioneren. Met het verschijnsel RSI raakte hij pas bekend toen hij de klachten al had. Marlin heeft verklaard dat persoonlijke omstandigheden en een zeker geloof in de verschijnselen aan het ontstaan daarvan kunnen bijdragen maar uit zijn verklaring volgt niet duidelijk of de verschijnselen uitsluitend daardoor kunnen worden veroorzaakt. Hij heeft daarover wisselend verklaard. Belangrijker is echter dat zijn verklaring van algemene aard is. Hij verklaart niet dat ook bij [eiseres] de persoonlijke omstandigheden en een zekere mate van geloof in de verschijnselen een rol hebben gespeeld. Ook uit zijn verklaring dat het niet normaal is dat na acht jaren de klachten nog bestaan, kan geen steun worden ontleend voor de stelling dat de klachten niet door niet-werkgerelateerde omstandigheden zijn ontstaan. Zahavi heeft verklaard dat psychische en sociale factoren niet van belang zijn bij het ontstaan van RSI, slechts bij het voortbestaan daarvan. Hij onderkent dat een zeker “geloven in” kan bijdragen aan het ontstaan van klachten, maar hij sluit uit dat dit bij [eiseres] het geval is.
2.8. Het gerecht concludeert uit voornoemd samenstel van verklaringen dat het tegenbewijs van het causaal verband tussen de klachten van [eiseres] en de arbeidsomstandigheden bij IBM niet is geleverd. Er zijn geen niet-werkgerelateerde factoren komen vast te staan die de RSI-klachten van [eiseres] kunnen verklaren. Dat [eiseres] door zijn persoonlijkheid – “een precieze perfectionist die het liefst 10 dingen tegelijk doet” /vgl. Dr Stenvers in zijn rapport van 28 maart 2001 – doet daaraan niet af. Een werkgever heeft een werknemer wat dat aangaat te nemen zoals hij is. Bovendien zal van een persoonlijkheid zoals hiervoor omschreven in tijden van een betere gezondheid ook dikwijls door de werkgever worden geprofiteerd.
2.9. Het gerecht voegt aan het voorgaande het volgende (onder 2.10 – 2.15) toe, voor een deel ten overvloede omdat het gerecht daarover al een beslissing heeft genomen, althans het met de bewijslevering die nog voorlag niets van doen heeft.
2.10. Uit de door haar gestelde vragen tijdens de getuigenverhoren en uit haar conclusie na enquête blijkt dat IBM nog altijd bestrijdt dat de arbeidsomstandigheden bij haar gevaarlijk waren. Uit de te dien aanzien afgelegde verklaringen volgt de onjuistheid van de eerder door het gerecht als vaststaand aangenomen situatie op de werkvloer echter niet. De heer [general manager] heeft verklaard dat er allerlei aanpassingen aan de werkplek zijn gedaan, maar tegelijkertijd heeft hij verklaard dat dit pas is gebeurd op het moment dat de RSI-klachten zich al manifesteerden. Dat IBM daarna veel verbeteringen aan de werkplek heeft aangebracht, is wat dat aangaat niet van belang.
2.11. IBM verwijst voorts naar een door haar bij conclusie na enquête overgelegde “programmeringstudie RSI-maatregelen: preventie, behandeling en re-integratie” uitgevoerd en opgesteld in opdracht van het Nederlandse ministerie van sociale zaken. Daaruit zou volgen dat er beperkt bewijs is voor de effectiviteit van RSI-preventiemaatregelen. Het tegendeel volgt echter uit 5.3. van dit rapport waarin ten aanzien van de inrichting van de werkplek het volgende is opgenomen:
<i>Herinrichting van de beeldschermwerkplek (eventueel met aanschaf van beter materiaal) kan leiden tot een betere werkhouding en afname van fysieke belasting. Hoe langer men op een dag zittend beeldschermwerk uitvoert, zonder afwisseling met andere taken, hoe meer effect men kan verwachten van goed ( en goed ingesteld) meubilair. (…) Uit experimenteel onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat een juiste hoogte van het toetsenbord en andere invoermiddelen en armondersteuning de activiteit van nek- en schouderspieren reduceert. Beeldschermhoogte bepaalt de nekhoek en daarmee de nekspieractiviteit (…). Centrale plaatsing van de muis vermindert de activiteit van nek- en schouderspieren (…). </i>
2.12. Ook volgt uit de vragen tijdens de getuigenverhoren dat IBM zich afvraagt of de klachten nog aanwezig zijn. Niet dat het voor het bewijs nog van belang is, maar uit de getuigenverhoren volgt niet dat [eiseres] de aangegeven pijnklachten simuleert. [eiseres] en zijn huishoudster verklaren over de aanzienlijke beperkingen die [eiseres] in het dagelijks leven ondervindt. Er zijn geen verklaringen afgelegd die dit ontkrachten.
2.13. Voorts lijkt nog de stelling van IBM te zijn dat [eiseres] zich in voldoende mate heeft ingespannen te re-integreren. [eiseres] heeft echter zijn eerdere stelling dat hij het voorgeschreven fitnessprogramma heeft afgemaakt, tijdens de getuigenverhoren bevestigd. Toen hij weer aan het werk ging moest hij na drie dagen alweer stoppen omdat het niet meer ging in verband met uitvalverschijnselen. Hij liet dingen uit zijn handen vallen. Hij mocht van IBM niet minder werken, zoals door hem werd voorgesteld, waarna hij zich op advies van zijn huisarts toch maar arbeidsongeschikt heeft gemeld. Dat betekent echter niet dat [eiseres] nalatig is geweest bij het re-integreren. Na de ziekmelding is [eiseres] ontslagen. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] ook niet daarna voldoende heeft gedaan om van zijn klachten te genezen.
2.14. Een andere vraag die kennelijk nog leeft – maar heel duidelijk is dit niet – is of RSI als ziekte moet worden erkend. Marlin bevestigt dat er in ieder geval sprake is van een beschreven klachtenpatroon, maar dat de oorzaken ervan onduidelijk zijn. Een oorzakelijk verband met repeterende bewegingen is volgens hem niet aangetoond. Het stoppen van repeterende bewegingen leidt soms, maar lang niet altijd, tot een afname van de klachten. In een rapport van de Nederlandse Gezondheidsraad van 27 november 2000 aangaande RSI – een rapport waarnaar beide partijen in de procedure verwijzen ter onderbouwing van hun respectieve standpunten – zijn repeterende bewegingen echter wel als risicoverhogende factor voor RSI aangemerkt. Ook Zahavi heeft in die zin verklaard. Deze zienswijze vindt ook bevestiging in het merendeel van de literatuur die IBM zelf bij conclusie na enquête heeft overgelegd. Ook in de rechtspraak wordt het oordeel van de Gezondheidsraad in haar rapport nog vaak gevolgd. Gelet hierop is het oorzakelijk verband met repeterende bewegingen voor het gerecht dan ook geen discussie meer.
2.15. Een andere vraag tijdens de getuigenverhoren is geweest of het normaal is dat [eiseres] na acht jaar nog last heeft van de klachten. In dat kader is de verklaring van zowel Marlin als Zahavi van belang dat de pijnklachten van [eiseres] chronisch zijn geworden, hetgeen, aldus deze getuigen, in het geval van [eiseres] betekent dat de prikkels die aan pijnklachten ten grondslag liggen er niet meer zijn. De pijn die [eiseres] ervaart heeft zo zijn doel verloren. Dat de klachten in die zin chronisch zijn geworden, betekent echter niet dat die klachten geen verband houden met de werkzaamheden en ook daarzonder zouden zijn ontstaan.
2.16. Het gerecht komt dan toe aan een ander punt dat IBM naar voren heeft gebracht, namelijk dat de klachten dateren van voor 2000 en er in die tijd nog weinig bekend was over de ziekte RSI. IBM zou daarom moeilijk kunnen worden verweten niet te hebben voldaan aan een op haar rustende zorgplicht jegens [eiseres]. Het oordeel van het gerecht daarover is als volgt. Het enkele feit dat der werknemer een bedrijfsongeval overkomt of door een beroepsziekte wordt getroffen doet de werkgever niet aansprakelijk zijn. Wat van een werkgever in redelijkheid aan maatregelen mag worden verwacht hangt af van de omstandigheden van het geval waarbij, onder meer, de kenbaarheid van de gevaarlijke situatie van belang is (vgl. o.m. HR 14 April 1978, NJ 1979). De relevante vraag is daarom of IBM al langer bekend was met het verschijnsel RSI voordat zij haar werknemers daarover informeerde. Het gerecht heeft te dien aanzien behoefte aan nadere inlichtingen van partijen. Onder meer zal IBM concreter moeten worden over het moment waarop zij voor het eerst bekend werd met (de ernst van) RSI en de mogelijkheden van preventie. Voorts dient zij aan te geven wanneer zij haar werknemers over het verschijnsel heeft geïnformeerd en welke instructies zij toen aan haar werknemers heeft gegeven. Voorts dient zij aan te geven welke maatregelen zij wanneer heeft genomen. IBM dient zich hierover zo duidelijk en concreet mogelijk uit te laten bij akte, waarna [eiseres] de gelegenheid krijgt daarop bij akte te reageren. Het gerecht zal de zaak voor dit doel naar de rol verwijzen.
3.1. verwijst de zaak naar de rol van 22 februari 2010 voor het nemen van een akte door IBM voor het onder 2.16 vermelde doel.
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2010.