HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN zittingplaats Curaçao
Beschikking in de zaak van:
1.
[eiseres sub 1]
wonende op Curaçao,
eiseres sub 1, verder: [eiseres sub 1],
gemachtigde mr. D.A. Piar,
2.
[eiser sub 2],
wonende op Curaçao,
eiser sub 2, verder: [eiseres sub 2],
gemachtigde mr. D.A. Piar,
3.
[eiser sub 3],
wonende op Curaçao,
eiser sub 3, verder: [eiseres sub 3],
gemachtigde mr. D.A. Piar,
4.
[eiser sub 4],
wonende op Curaçao,
eiser sub 4, verder: [eiseres sub 4],
gemachtigde mr. D.A. Piar,
eisers sub 1 tot en met 4 verder ook gezamenlijk te noemen: de werknemers,
5.
de rechtspersoonlijkheid bezittende verenig Sindikato di Personal di Staf di Aqualectra,
gevestigd op Curaçao,
eiser sub 5, verder: SPSA,
gemachtigde mr. D.A. Piar,
de naamloze vennootschap Kompania di Produkshon di Awa i Elektrisidat di Korsou NV,
gevestigd op Curaçao,
gedaagde, verder: Aqualectra,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes.
Dat blijkt uit:
- het inleidende verzoekschrift met producties;
- de brief met bijlagen van de gemachtigde van SPSA van 12 november 2009;
- de pleitaantekeningen aan de zijde van eisers;
- de pleitaantekeningen aan de zijde van Aqualectra;
- de aantekeningen van de griffier.
De mondelinge behandeling van het geding heeft plaatsgevonden op 9 maart 2010. Daarbij zijn de eisers sub 1 tot en met 4 in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, voornoemd. Namens Aqualectra is verschenen [voorzitter], voorzitter, [secretaris], secretaris, [penningmeester], penningmeester en [2e penningmeester], 2e penningmeester, bijgestaan door haar gemachtigde, voornoemd. Namens Aqualectra is verschenen [directeur HRM], directeur HRM, bijgestaan door haar gemachtigde, voornoemd.
Beschikking is bepaald op heden.
De werknemers vorderen – kort weergegeven - te verklaren voor recht dat de door SPSA met Aqualectra gesloten CAO 2008 – 2010 van toepassing is op hun rechtsverhouding van Aqualectra (in plaats van dat daarop van toepassing is de CAO die Aqualectra heeft gesloten met de vakvereniging Sindikado di Trahadonan di Korsow (verder: STK)).
SPSA vordert - kort weergegeven - te verklaren voor recht dat op de rechtsverhouding van de werknemers die lid zijn van SPSA en in dienst bij Aqualectra en waarvan de functie gewaardeerd is met meer dan 157½ USB punten, de CAO van toepassing is die SPSA met Aqualectra heeft gesloten voor het tijdvak 2008 tot en met 2010.
Voorts heeft zij gevorderd:
- te verklaren voor recht dat SPSA “de representatieve vakbond is voor werknemers die vallen onder de USB bandbreedte 157.5-390” (onderdeel d.);
- te verklaren voor recht dat SPSA wanprestatie pleegt (onderdeel e) respectievelijk onrechtmatig handelt (onderdeel f) door de met haar gesloten CAO niet na te komen;
- nakoming van de door haar gesloten CAO door Auqalectra (onderdeel g), de onderdelen (b) en (g), versterkt met een dwangsom.
Aqualectra heeft de vorderingen bestreden.
3
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1
[eiseres sub 1], geboren op [datum] 1966, is met ingang van 1 december 2008 bij Aqualectra in dienst getreden als Quality Development Coordinator tegen een loon van NAf 5.743,- bruto per maand.
[eiseres sub 2], geboren op [datum] 1976, is met ingang van 1 mei 2009 bij Aqualectra in dienst getreden als projectcoördinator tegen een loon van NAf 4.602,- bruto per maand.
[eiseres sub 3], waarvan de geboortedatum niet in de stukken is vermeld, is met ingang van 15 augustus 2008 bij Aqualectra in dienst getreden als Shift Supervisor Diesel Plants tegen een loon van NAf 4.911,- bruto per maand.
[eiseres sub 4], geboren op [datum] 1979, is met ingang van 15 juli 2008 bij Aqualectra in dienst getreden als Supervisor Mechanical Maintenance Dieselplants tegen een loon van NAf 6.128,- bruto per maand.
SPSA is op 4 december 2007 opgericht en als onderhandelingspartner terzake van arbeidsvoorwaarden (vakvereniging) erkend met ingang van 28 juli 2008.
Op 11 juni 2009 heeft Aqualectra met SPSA een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten betreffende het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010.
Aqualectra is op 19 augustus 2009 met STK overeengekomen dat de looptijd van de collectieve arbeidsovereenkomst die zij op 29 februari 2008 heeft gesloten betreffende het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 wordt verlengd met één jaar, derhalve tot en met 31 december 2010.
Daarbij is onder meer verklaard dat tot uitgangspunt wordt genomen:
- “harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden tussen Aqualectra Production en Aqualectra Distribution voor de werknemers in de functie- c.q. salarisgroepen C-A t/m C-K (…);
- integratie van de arbeidsvoorwaarden tussen de verschillende werknemers categorieën (voorheen CAO en IAO);”.
[eiseres sub 3] en [eiseres sub 4] zijn lid (geweest) van STK.
Eisers sub 1 tot en met 4 zijn allen in juni 2009 – derhalve ten tijde van de totstandkoming van de CAO met SPSA- lid geworden van SPSA.
3.2
De werknemers hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat hun rechtsverhouding met Aqualectra wordt bepaald door de CAO die SPSA met Aqualectra heeft gesloten. Volgens de werknemers hebben zij een functie die gewaardeerd is met meer dan 157½ USB punten. Voorts hebben zij verwezen naar bijlage IIa bij de CAO die SPSA met Aqualectra heeft gesloten. Dit betreft de “Aqualectra salarisschaal hoger personeel”.
3.3
Daartegen heeft Aqualectra aangevoerd dat zij met ingang van 1 januari 2008 een aanvang heeft gemaakt met harmonisatie van de loonschalen en de overige arbeidsvoorwaarden met betrekking tot haar werknemers in verband waarmee zij uitdrukkelijk in iedere individuele arbeidsovereenkomst heeft opgenomen dat de CAO die zij heeft gesloten met STK van toepassing is op haar rechtsverhouding met de werknemer.
Overwogen wordt als volgt.
3.4
In de arbeidsovereenkomsten van [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 4] is vastgelegd dat op de rechtsverhouding van toepassing is “de haar ter hand gestelde CAO”. Daarmee is bedoeld de CAO die is gesloten met STK. In een brief van Aqualectra aan [eiseres sub 3] van 20 maart 2008 (waarbij zijn bevordering werd bevestigd) is medegedeeld: U wordt ingedeeld in salarisschaal C-I stap 7 van de CAO-salarisschaal (…). Dat moet de CAO zijn die Aqualectra met STK had gesloten omdat de CAO die Aqualectra met SPSA heeft gesloten toen nog niet bestond.
3.5
De rechtsgeldigheid van een incorporatiebeding in een arbeidsovereenkomst als hiervoor bedoeld, is door de HR erkend bij arrest van 4 mei 1956, NJ 1956, 299. Daarmee wordt de CAO in zijn geheel in de arbeidsovereenkomst opgenomen. Doel hiervan is discussies over de toepasselijkheid uit te sluiten. Ook niet (via lidmaatschap van de vakvereniging) gebonden werknemers zijn aldus aan de CAO verbonden.
3.6
Derhalve dient te worden geoordeeld dat de werknemers die in dit geding als eisers optreden krachtens de individuele arbeidsovereenkomst zijn gebonden aan de arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit de CAO die Aqualectra heeft gesloten met STK.
3.7
Weliswaar eindigt de gebondenheid van oud leden van een vakvereniging die de CAO heeft gesloten wanneer de CAO wordt gewijzigd, maar dat leidt niet tot een ander oordeel omdat de binding in dit geval niet het gevolg is geweest van het lidmaatschap van een vakvereniging die de CAO is aangegaan, maar het gevolg is van het incorporatiebeding in de individuele arbeidsovereenkomst.
3.8
Voorts hebben eisers gesteld dat zij niet zijn gebonden aan die CAO waartoe zij een beroep hebben gedaan op het beginsel van gelijke beloning.
3.9
Aqualectra heeft erkend, dat er (geringe) verschillen tussen beide CAO’s zijn, maar er op gewezen dat deze objectief gerechtvaardigd worden door haar streven naar harmonisatie. Zij heeft de gunstiger voorwaarden voor werknemers die vóór 1 januari 2008 in dienst zijn getreden in een functie die gewaardeerd is op meer dan 157½ USB punten willen respecteren, maar wenst de arbeidsvoorwaarden van degenen die vanaf 1 januari 2008 bij haar in dienst zijn getreden gelijk te stellen door de CAO toe te passen die zij met SPSA heeft gesloten.
3.1
Het gaat in dit geding om de vraag of de werknemers op grond van aan het arrest van de Hoge Raad van 8 april 1994, NJ 1994, 704 ontleende “algemeen erkende rechtsbeginsel dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond, tenzij een objectieve rechtvaardigingsgrond een ongelijke beloning toelaat” (het zogenoemde “Agfa-criterium”), aanspraak kunnen maken op dezelfde arbeidsvoorwaarden wat betreft de beloning als de werknemers die voor 1 januari 2008 in deze getreden bij Aqualectra en een functie vervullen die is gewaardeerd op meer dan 157½ USB punten.
Bij de beoordeling van vermelde vraag moet voorts worden betrokken het bepaalde in artikel 26 IVBPR (zie (tussen) beschikking van 27 oktober 2009 en de (eind) beschikking van 30 maart 2010 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, registratienummers: EJ 497/08 - H.59/09).
In het onderhavige geval kan de vraag of sprake is van een ongeoorloofd onderscheid dan ook slechts worden beantwoord aan de hand van de eisen van goed werkgeverschap op de voet van artikel 7A:1614y BW, in welke bepaling de algemene eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals neergelegd in artikel 6:2 en 6:248 BW voor het arbeidsrecht uitdrukking vinden. Bij de vaststelling van wat de eisen van goed werkgeverschap voor een geval als het onderhavige inhouden, moet derhalve het beginsel dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond, tenzij in objectieve rechtvaardigingsgrond een ongelijke beloning toelaat, zoals ook bij voormeld arrest is overwogen, “in aanmerking worden genomen”. Dit een en ander betekent dat dit beginsel – waaraan, gelet op het feit dat het ook steun vindt in verdragsbepalingen als artikel 26 IVBPR en artikel 7 IVESCR, een zwaar gewicht kan worden toegekend - niet doorslaggevend is, maar dat het naast andere omstandigheden van het geval moet worden betrokken in de afweging of de werkgever in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Anders gezegd: ook in het geval op zichzelf moet worden aangenomen dat werknemers gelijke arbeid in gelijke omstandigheden verrichten, zonder dat voor een verschil in beloning een objectieve rechtvaardigingsgrond valt aan te wijzen, kan dit nog niet zonder meer tot de slotsom leiden, dat zij een gelijke beloning behoren te krijgen. Tevens volgt hieruit dat bij de beoordeling van de vraag of een overeengekomen ongelijkheid in beloning op grond van dit beginsel ongeoorloofd moet worden beschouwd en derhalve ongedaan moet worden gemaakt, een terughoudende toetsing op zijn plaats is, aangezien het hier gaat om een toetsing van gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van artikel 6:248, lid 2, BW en dat derhalve deze vraag slechts bevestigend kan worden beantwoord indien de ongelijkheid in beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hetzelfde geldt eens te meer indien de ongelijke beloning voortvloeit uit een collectieve arbeidsovereenkomst, omdat dan tevens het uit verscheidene verdragsbepalingen voortvloeiende zwaarwegende beginsel van vrijheid van onderhandelen over arbeidsvoorwaarden in het geding is (HR 30 januari 2004, NJ 2008, 536 (Parallel Entry/KLM)). In het collectieve arbeidsrecht geldt meer dan in het individuele arbeidsrecht als uitgangspunt dat gelijkwaardige partijen onderhandelen. Daarmee zal de uitkomst die leidt tot een ongelijke beloning voor gelijke arbeid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid eerder aanvaardbaar zijn dan door de werknemer individueel onderhandelde ongelijke beloning.
3.11
Desgevraagd ter zitting hebben werknemers erkend dat de loonaanspraak krachtens beide CAO’s voor hun functies gelijk is.
3.12
Het gerecht stelt vast dat de verschillen zien op:
A.
het recht op verpleging eerste klasse in plaats van tweede klasse;
B.
de vergoeding van het werknemersgedeelte van de premie AOV/AWW door de werkgever (100% in plaats van 90%);
C.
het aantalvakantiedagen (tenminste 22 in plaats van ten minste 19 per jaar);
D.
de keuze tussen een bedrijfsuniform of een kledingvergoeding van NAf 500,- per jaar, welke keuze de werknemers niet hebben, maar wel de werknemers die voor 1 januari 2008 in dienst zijn getreden bij Aqualectra en op wier arbeidsverhouding de CAO van toepassing is die Aqualectra met SPSA heeft gesloten.
3.13
Het sub A. omschreven verschil betreft geen structurele looncomponent. In zo’n geval komt aan het criterium gelijke arbeid, gelijk loon geen zwaar gewicht toe. Harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden rechtvaardigt als objectieve rechtvaardigingsgrond een zodanig verschil.
3.14
Bij de beantwoording van de vraag of het maken van verschil in de sub B. en C. omschreven gevallen onaanvaardbaar is, legt naast het beginsel van “gelijke arbeid, gelijk loon”, behoudens objectieve rechtvaardigingsgronden, het feit dat de ongelijke behandeling voortvloeit uit een collectieve arbeidsovereenkomst gewicht in de schaal.
Waar het in casu niet gaat om het basisloon, maar om een vergoeding van het werknemersdeel van de premie AOV/AWW, om het aantal vakantiedagen en om een kledingvergoeding, is dat verschil in dit geval alleen dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, indien het verschil substantieel is.
Daarvan is naar het oordeel van het gerecht geen sprake. 10% van het deel van de premie AOV/AWW dat voor rekening van de werknemer komt betreft een bescheiden bedrag en het verschil van drie vakantiedagen bedraagt bij een (gemiddeld) loon van NAf 5.000,- per maand, NAf 690,- bruto per jaar, derhalve NAf 57,50 bruto per maand.
3.15
De keuze vrijheid sub D. leidt niet tot een op geld waardeerbaar verschil.
3.16
Derhalve dient de vordering voor zover deze ertoe strekt dat op de arbeidsverhouding van de werknemers met Aqualectra van toepassing is de CAO die Aqualectra met SPSA heeft gesloten voor het tijdvak van 2008 tot en met 2010 (de onderdelen sub a, b, en c van de vordering) te worden afgewezen.
Het streven van Aqualectra middels het incorporatiebeding is legitiem en doelmatig (passend om dat doel te bereiken). Er is voorts geen sprake van disproportionaliteit, gelet op de geringe verschillen. Aqualectra handelt met het incorporatiebeding dan ook niet in strijd met haar verplichtingen te handleen als goed werkgever in de zin van artikel 7A: 1614y BW.
3.17
De onderdelen e, f. en g. van de vordering dienen te worden afgewezen omdat niet is gebleken dat Aqualectra de CAO die zij met SPSA heeft gesloten, niet nakomt.
Gelet hierop dient de sub h. gevorderde dwangsom te worden afgewezen.
3.18
Sub d. heeft SPSA gevorderd “te verklaren voor recht dat SPSA de representatieve vakbond is voor werknemers die vallen onder de USB bandbreedte 157.5 – 390”.
Ter zitting is een stuk overlegd aangeduid als “Protocol m.b.t. afspraken erkenning SPSA”.
Daar blijkt dat Aqualectra met SPSA op 28 juli 2008 overeengekomen is dat SPSA “ met onmiddellijke ingang (wordt) erkend als vakbond in de vertegenwoordiging van de medewerkers ingedeeld in de salaris groepen A tot en met H en de N-schalen.”.
Daar aan is toegevoegd: “De huidige formele arbeidsvoorwaarden zijn insteek voor de lopende CAO- onderhandelingen met de SPSA”.
Nu uit het stuk van 28 juli 2008 reeds de erkenning blijkt en in aanmerking genomen dat Aqualectra met SPSA ook daadwerkelijk een “Protocol CAO 2008 – 2010” heeft gesloten, heeft SPSA onvoldoende belang bij haar vordering, zodat ook dit onderdeel dient te worden afgewezen.
Eiseres dienen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van Aqualectra gevallen, te worden verwezen.
- veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van Aqualectra gevallen en tot op heden begroot op NAf 900,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2010.