- Bij brief van 17 januari 2007, ontvangen bij het Bestuurscollege van Sint Maarten op 27 februari 2007, heeft eiseres sub 1 het Bestuurscollege verzocht <small><i>“aan genoemde vennootschap een vergunning als bedoeld in de “vestigingsregeling voor Bedrijven” te verlenen, alsmede de vereiste direktievergunning voor de heer [Amerikaan], wel te willen verlenen.”</i></small>
- Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het Bestuurscollege als volgt besloten:
<small><i> “Het verzoek ter verkrijging van een direkteursvergunning ten behoeve van dhr.[Amerikaan] af te wijzen, wegens strijd met de openbare orde en het algemeen belang van Sint Maarten (ref. artikel 5 van de Vestigingsregeling voor Bedrijven). </small></i>
Hierbij heeft het Bestuurscollege het volgende overwogen:
<small><i> “* Dat bij beschikking van 15 maart 2006 het Bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten afwijzend heeft beschikt op een aanvrage om een tewerkstellingsvergunning gedaan door de naamloze vennootschap Hilloakes Enterprises N.V. ten behoeve van [Amerikaan] voornoemd;
* Dat op 17 januari 2007 namens de naamloze vennootschap The Crew’s Nest Bar & Restaurant N.V. een directeursvergunning ten behoeve van dhr. [Amerikaan] is aangevraagd;
* Dat het zich derhalve laat aanzien dat op verkapte wijze getracht wordt voor dhr. [Amerikaan] voornoemd toegang tot de lokale arbeidsmarkt te verschaffen;
* Dat een dergelijke modus operandi zich niet verdraagt met de geest van de Landsverordening Arbeid Vreemdelingen noch met de geest van de Vestigingsregeling voor Bedrijven noch met de geest van de Landsverordening Toelating en Uitzetting;
* Dat derhalve weigering van de verzochte directeursvergunning geïndiceerd is, wegens strijd met de openbare orde en het algemeen belang van Sint Maarten.” </small></i>
- Namens eiseres sub 1 is bij brief van 25 november 2008 beroep op de Eilandsraad van het eilandgebied Sint Maarten ingesteld.
- Op 12 maart 2009 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter hoorzitting is verslag opgemaakt.
- Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het volgende overwogen:
<small><i> “De Eilandsraad concludeert dat er gronden zijn tot het wederom weigeren van de verzochte directeursvergunning ten behoeve van dhr. [Amerikaan] (Hierna “[Amerikaan]). Sta ons toe onze beslissing te motiveren
Motivering:
De bestreden beslissing van het Bestuurscollege is gebaseerd op het feit dat [Amerikaan] geacht wordt te hebben gepoogd de Landsverordening arbeid vreemdelingen (PB 2001, no 82; LAV) te omzeilen, hetgeen constitueert een aantasting van de openbare orde en derhalve de weigeringsgrond van artikel 5 van de Vestigingsregeling voor bedrijven (PB 1946, no 43; “VRB”) oplevert. Uw verweer komt er in hoofdzaak op neer dat, op grond van het Nederlands-Amerikaanse vriendschapsverdrag, [Amerikaan] gelijk behandeld dient te worden als een zogeheten Europese Nederlander, reden waarom hem een directeursvergunning niet mag worden geweigerd.
Vaststaat dat het Nederlands-Amerikaanse Vriendschapsverdrag inderdaad medegelding heeft voor de Nederlandse Antillen, waaronder Sint Maarten. Ingevolge de door U aangehaalde LAR-uitspraken zou het verdrag zelfs rechtstreekse werking hebben.
Echter, U ziet een drietal zaken over het hoofd, te weten:
1) Indien en voorzover het verdrag rechtstreekse werking heeft, dan zou van toepassing zijn artikel II, aanhef, en onder b, dat leest: “het zal aan onderdanen van de ene Partij zijn geoorloofd het grondgebied van de andere Partij te betreden en daarbinnen te verblijven… teneinde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden.” Echter uit het beroepschrift en uit hetgeen op de hoorzitting naar voren is gekomen blijkt niet dat [Amerikaan] een aanzienlijk kapitaal in de onderneming in kwestie heeft belegd dan wel daadwerkelijk bezig is zulks te doen. U heeft verklaard dat [Amerikaan] een van Uw werknemers is en dat U [Amerikaan] op het oog heeft om eventueel in de toekomst het bedrijf van U over te nemen, maar dat hij op dit moment geen zeggenschap in de onderneming heeft. Van “aanzienlijk kapitaal” door [Amerikaan] belegd is dan ook geen sprake.
2) Indien en voorzover het verdrag rechtstreekse werking heeft, dan dienen tevens in acht te worden genomen de in dat artikel opgenomen beperkingen in de sfeer van openbare orde en goede zeden. Artikel II, vierde lid, van het Verdrag leest namelijk: “De bepalingen van dit artikel laten het recht van ieder der Partijen onverlet om maatregelen toe te passen, welke noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid.” Artikel 5 van de VRB omhelst zo’n maatregel, daar waar de mogelijkheid is geschapen om een direkteursvergunning te weigeren in het belang van de openbare orde. Blijkens het verslag van de hoorzitting erkent U juist dat dergelijke beperkingen gesteld moeten kunnen worden teneinde vreemdelingen, in casu Amerikanen, van twijfelachtig allooi buiten de deur te houden. Welnu: het trachten te omzeilen van de LAV, zoals in casu is gebeurd, heeft te gelden als een handelen in strijd met de openbare orde en de goede zeden des lands. Noch in het beroepschrift noch op de hoorzitting heeft U kunnen overtuigen dat [Amerikaan] de LAV niet heeft trachten te omzeilen of dat, gezien de feitelijke situatie, de LAV niet op hem van toepassing is. Uit hetgeen U verklaard heeft blijkt namelijk juist 1) dat [Amerikaan] eerder, zonder succes, getracht heeft een tewerkstellingsvergunning te verkrijgen teneinde zijn vak als bartender uit te oefenen, ref. de aanvrage van Hilloakes Enterprises NV, en 2) dat [Amerikaan] ook met betrekking tot U in een compleet ondergeschikte positie van werknemer staat (ref. diens taken: bartender, kapitein van een boot) en bovendien geen zeggenschap in de onderneming heeft, waardoor alleszins de LAV op hem van toepassing is.
3) De twee aangehaalde LAR-uitspraken geven evenmin een toetsingskader, aangezien de situatie van [Amerikaan] niet vergelijkbaar is met die van de Amerikaanse onderdanen waar het in die uitspraken om gaat. In die uitspraken ging het om Amerikaanse onderdanen die eerder rechtmatig tot het eiland waren toegelaten op grond van tewerkstellingsvergunning (“t.w.v.”) en vergunning tot tijdelijk verblijf (“v.t.t.v.”). Pas bij hun derde respectievelijk vierde aanvrage om vernieuwing van de t.w.v./v.t.t.v. zijn zij met een weigering geconfronteerd. Het geval van [Amerikaan] is duidelijk anders: hij heeft nooit eerder enige vergunning voor Sint Maarten gekregen, noch een tewerkstellingsvergunning, noch een vergunning tot tijdelijk verblijf.”
Het vriendschapsverdrag, indien en voorzover dit rechtstreekse werking heeft, biedt derhalve geen basis voor toekenning alsnog van de directeursvergunning aan [Amerikaan].
Hier komt bij dat thans, in beroep, is komen vast te staan dat [Amerikaan] al aanzienlijke tijd illegaal op het eiland werkt en verblijft, namelijk vanaf het jaar 2004. In al die jaren heeft [Amerikaan] niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning of een verblijfsvergunning. Dit feit is pas naar aanleiding van het beroepschrift en de gehouden hoorzitting aan het licht gekomen. Ovetreding van de LTU bestaand uit illegaal verblijf op het eiland, en overtreding van de LAV bestaand uit werken zonder vergunning, constitueren ieder voor zich een aanranding voor de openbare orde, een bijkomende reden om de verzochte directeursvergunning te weigeren.” </small></i>