ECLI:NL:OGEANA:2010:BL1964
Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.J.P. Veenhof
- Rechtspraak.nl
Vordering van werknemers tegen bestuurder van werkgever op basis van bestuurdersaansprakelijkheid
In deze zaak vorderden [C.E.] en [A.N.], voormalige werknemers van de Stichting Algemene Veiligheid Service en Toezicht, een schadevergoeding van [R.S.], de bestuurder van de Stichting, op basis van bestuurdersaansprakelijkheid. De vordering was mede gebaseerd op artikel 2:16 BW, dat bepaalt dat een bestuurder hoofdelijk aansprakelijk kan zijn voor de schulden van de boedel in geval van faillissement. De eisers stelden dat [R.S.] onrechtmatig had gehandeld door hen niet het verschuldigde salaris uit te betalen, ondanks een eerdere beschikking van het Gerecht die het ontslag van de eisers nietig had verklaard en de Stichting had veroordeeld tot doorbetaling van het salaris.
Het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de persoonlijke aansprakelijkheid van [R.S.]. Het Gerecht concludeerde dat de eisers niet de bevoegdheid hadden om namens de boedel een vordering tegen [R.S.] in te stellen, aangezien dit door de curator in het faillissement moest gebeuren. Bovendien werd vastgesteld dat de eisers onvoldoende feiten en omstandigheden hadden aangedragen die zouden kunnen leiden tot de persoonlijke aansprakelijkheid van [R.S.].
Uiteindelijk wees het Gerecht de vordering af en veroordeelde [C.E.] en [A.N.] in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 27 januari 2010, waarbij [C.E.] wel verlof kreeg om kosteloos te procederen, maar de vordering tegen [R.S.] werd afgewezen. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren voor persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders in faillissementzaken.