Zaaknummer: AR 55/2009
Vonnisdatum: 26 oktober 2009
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
zittingsplaats Sint Eustatius
de rechtspersoon naar buitenlands recht
GREAT ELEPHANT CORPORATION,
gevestigd te Taipei, Taiwan,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. Rijnberg,
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ELENI EFTA SPECIAL MARITIME ENTERPRISES,
gevestigd te Pireaus, Griekenland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.F. Kunst.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres heeft op 23 oktober 2009 een verzoekschrift ingediend. De zaak is diezelfde namiddag behandeld. Op verzoek van partijen vond de behandeling plaats op Curaçao. Verschenen zijn de gemachtigden van partijen, alsmede gedaagdes Nederlandse advocaat mr. Wattel.
2. Het geschil en de beoordeling
2.1 Gedaagde heeft na daartoe verkregen verlof op 21 oktober 2009 conservatoir beslag gelegd ten laste van eiseres op de brandstof aan boord van het schip “Eagle Valencia”. Dit schip bevond zich ten tijde van de beslaglegging en bevindt zich thans nog in de haven te Sint Eustatius. De bunkers van de Eagle Valencia, fuel oil en diesel, vertegenwoordigen volgens gedaagde een waarde van circa USD 3,5 miljoen.
2.2 Het beslag werd door gedaagde gelegd ter verzekering van een door de beslagrechter op USD 9 miljoen begrote vordering die gedaagde op eiseres stelt te hebben op grond van een tijdbevrachtingsovereenkomst tussen gedaagde en eiseres. Gedaagde stelt ruim USD 2.3 miljoen te vorderen te hebben terzake door eiseres onbetaald gelaten huur over de periode 24 september 2009 tot 24 oktober 2009, alsmede een bedrag van ruim USD 6 miljoen terzake de beëindiging van het charter, tot welke beëindiging eiseres met haar wanprestatie aanleiding heeft gegeven. Gedaagde heeft inmiddels een arbiter aangewezen teneinde de in de bevrachtingsovereenkomst in geval van geschillen tussen partijen aangewezen arbitrage te Londen in gang te zetten.
2.3 Eiseres betwist de door gedaagde gestelde omvang van de vordering waarvoor beslag is gelegd. Voorts wijst zij er op dat door gedaagde reeds eerder conservatoire beslagen ten laste van haar zijn gelegd, in Nederland en in de Verenigde Staten, en dat gedaagde daarmee over voldoende zekerheid beschikt. Eiseres bestrijdt voorts dat zij eigenares is van de bunkers in de Eagle Valencia. Volgens haar is, op grond van een eigendomsvoorbehoud, het in Taipei, Taiwan gevestigde Taiwan Maritime Transportation Corporation eigenares van de brandstof.
2.4 Eiseres vordert in dit kort geding, zakelijk weergegeven, dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het gelegde beslag zal opheffen. Haar aanvankelijke subsidiaire vordering tot opheffing tegen zekerheidstelling heeft eiseres bij repliek, na schorsing van de behandeling, laten vallen. Haar nieuwe subsidiaire vordering strekkende tot een bevel aan gedaagde om de beslagen brandstof uit het schip te verwijderen heeft het gerecht wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
2.5 Gedaagde verzet zich tegen opheffing van het beslag. Haar verweer komt hierna waar nodig aan de orde.
2.6 Eiseres vordert de opheffing van het door gedaagde gelegde beslag. Ingevolge artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering kunnen beslagen onder meer worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
2.7 Dat sprake zou zijn van vormverzuim, is gesteld noch gebleken. Op die grond kan derhalve niet tot opheffing worden beslist.
2.8 Van de ondeugdelijkheid van de vordering is evenmin gebleken. Daargelaten dat eiseres volgens gedaagde in het eerder deze maand te Rotterdam tussen partijen gevoerde kort geding betreffende onder meer het door gedaagde ter verzekering van dezelfde vordering ten laste van eiseres gelegde beslag op de bunkers van de “Gulf Sheba”, de vordering van gedaagde niet heeft betwist, is thans onbestreden gebleven dat eiseres de op grond van het charter bij vooruitbetaling verschuldigde huur over de periode 24 september 2009 tot 24 oktober 2009 ad USD 60.000,- per dag onbetaald heeft gelaten. Dat dit inclusief rente en kosten tot een in arbitrage op te leggen betalingsverplichting van eiseres jegens gedaagde leidt van circa USD 2.3 miljoen, kan voorshands niet onaannemelijk worden geacht, evenmin als de stelling dat eiseres jegens gedaagde schadeplichtig zal worden geoordeeld terzake de beëindiging van de bevrachtingsovereenkomst. In hoeverre bij de bepaling van de schade door de arbiters en onder Engels recht rekening zal worden gehouden met de mogelijkheden van gedaagde om haar schade te beperken - volgens eiseres zou zij bij de huidige markt het schip voor minimaal USD 30.000,- aan een derde kunnen verhuren – kan daarbij, mede gelet op hetgeen hierna onder 2.10 en 2.11 zal worden geoordeeld, in het midden blijven.
2.9 Door eiseres is voorts aangevoerd dat de beslagen bunkers niet haar eigendom zijn, maar eigendom van de (aan haar gelieerde) vennootschap TMT. Zij stelt in dit verband dat door TMT een eigendomsvoorbehoud is gemaakt, op grond waarvan de eigendom van de bunkers pas na betaling daarvan door eiseres op eiseres zou overgaan. Deze stelling, die door gedaagde gemotiveerd is bestreden met onder meer met een beroep op de Chemoil-voorwaarden en op een eigen stelling van TMT in het kort geding in Rotterdam dat zij slechts “bunker agent” was, zal het gerecht als onvoldoende aannemelijk verwerpen. Door eiseres zijn geen stukken in het geding gebracht die haar stellingen over de eigendomsverhoudingen ten aanzien van de bunkers voldoende onderbouwen. De door eiseres overgelegde brieven van TMT en van eiseres aan de gemachtigde van eiseres van 22 oktober 2009 acht het gerecht onvoldoende overtuigend, terwijl uit haar productie 3 geen eigendomsvoorbehoud valt te destilleren. Te meer gelet op de omstandigheid dat de Rotterdamse rechtbank in haar nadere uitwerking van het kort geding-vonnis van 7 oktober 2009 reeds heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat TMT en niet eiseres eigenaar is van de daar aan de orde zijnde bunkers, had het op de weg van eiseres gelegen haar identieke stelling in het onderhavige geding, indien juist, nader te adstrueren.
2.10 Van voldoende zekerheid als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv is evenmin sprake. Aangevoerd is dat gedaagde in de Verenigde Staten, naast andere schuldeisers, conservatoir beslag heeft gelegd op de bunkers van weer een ander door eiseres gecharterd schip, ter opheffing van welk beslag inmiddels een bedrag van circa USD 800.000,- zou worden gehouden door de Engelse advocaat van eiseres. Dat deze constructie gelijk zou kunnen worden gesteld met een “echte” zekerheid als een bankgarantie, is echter niet aannemelijk geworden. Uit de door eiseres overgelegde e-mail van haar Amerikaanse advocaat van 21 oktober 2009 (bij productie 5), volgt integendeel dat de beoogde zekerheid nog niet gesteld is. Het door gedaagde in Rotterdam gelegde conservatoir beslag op de bunkers (met een waarde van circa USD 1,1 miljoen) van de “Gulf Sheba” kan evenmin als zekerheid worden aangemerkt. Daargelaten dat naast gedaagde door nog een andere schuldeiser op die brandstof beslag is gelegd (voor een tweemaal zo hoge vordering) kan bij de huidige stand van zaken niet geconcludeerd worden dat gedaagde zich hier spoedig op zal kunnen verhalen. Vooralsnog is onzeker of dit beslag gedaagde uiteindelijk iets zal opleveren.
2.11 Vaststaat dat eiseres in gebreke blijft met haar - op voorhand niet onaannemelijke - betalingsverplichtingen aan gedaagde, terwijl niet is gebleken dat er vooruitzicht bestaat op minnelijke betaling en terwijl voorts niet staande kan worden gehouden dat gedaagde reeds over voldoende zekerheid voor het verhaal van haar vordering beschikt. Dit laatste geldt onverminderd indien in de arbitrage, hetgeen gedaagde overigens bestrijdt, gewerkt zou worden met concepten als schadebeperkingsplicht en voordeelsverrekening. Ook in dat geval resteert naar het zich laat aanzien een substantiële vordering van gedaagde waarvoor geen zekerheid is gesteld. Onnodig is het beslag derhalve niet, terwijl ook overigens geen gronden aanwezig worden geacht voor opheffing.
2.12 De vordering van eiseres zal worden afgewezen, met haar veroordeling in de kosten van het geding.
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt eiseres in de kosten van het geding aan de zijde van gedaagde gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op Naf. 1.500,- aan gemachtigdesalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2009.