Zaaknummer: AR 294/2009
Vonnisdatum: 10 november 2009
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
zittingsplaats Curacao
KLINIEK DR. J. TAAMS B.V.,
gevestigd op Curacao,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.M. Saleh,
BIOMET CURAÇAO N.V.,
gevestigd op Curacao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres heeft op 2 november 2009 een verzoekschrift ingediend. De zaak is op 6 november 2009 behandeld. Verschenen zijn onder meer de gemachtigden van partijen en hun respectieve bestuurders [K. B.] en [P. W.].
Vonnis is bepaald op heden.
2.1 Gedaagde heeft na daartoe verkregen verlof op 30 oktober 2009 conservatoir beslag gelegd ten laste van eiseres onder RBTT, Girobank, Banco di Caribe, MCB SVB en BZV. De beslagstukken vermelden naast de naam van gedaagde tevens de naam Kliniek Dr. J. Taams N.V. Ter zitting is echter onbestreden gesteld dat sprake is geweest van een omzetting van de oude N.V. in een B.V. en dat het hier derhalve niet om verschillende entiteiten gaat.
2.2 Het beslag werd gelegd ter verzekering van een door de beslagrechter op Naf. 2,7 miljoen begrote vordering die gedaagde op eiseres stelde te hebben uit hoofde van door gedaagde vanaf 2003 aan eiseres geleverde (heup-, knie-, etc.) protheses. Gedaagde onderbouwde deze vordering met een uitdraai uit haar administratie waaruit een openstaand bedrag aan facturen volgt van in totaal Naf. 2.095.239,61 per 4 november 2008.
2.3 Eiseres betwist de door gedaagde gestelde omvang van de vordering waarvoor beslag is gelegd. Voorts stelt zij dat hetgeen gedaagde wel van haar te vorderen heeft, zijnde een bedrag van maximaal Naf. 392.834,92, niet opeisbaar is. Ten slotte stelt zij dat het beslag onnodig is omdat zij een gezond bedrijf is en dat het beslag bovendien haar bedrijfsvoering ernstig belemmert.
2.4 Eiseres vordert in dit kort geding, zakelijk weergegeven, de opheffing van de beslagen, althans voor zover deze beslagen een door het gerecht in goede justitie te bepalen bedrag te boven gaan. Voorts vordert zij een verbod aan gedaagde om opnieuw conservatoir beslag te leggen.
2.5 Gedaagde heeft de vordering bestreden. Haar verweer komt hierna waar nodig aan de orde.
2.6 Partijen vorderen elkaars veroordeling in de proceskosten.
3.1 Eiseres vordert de opheffing van het door gedaagde gelegde beslag. Ingevolge artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering kunnen beslagen onder meer worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt of indien voor de geldvordering waarvoor beslag is gelegd voldoende zekerheid wordt gesteld.
3.2 Dat sprake zou zijn van vormverzuim, is gesteld noch gebleken. Op die grond kan derhalve niet tot opheffing worden beslist.
3.3 Ten aanzien van de deugdelijkheid van de vordering waarvoor gedaagde beslag heeft gelegd overweegt het gerecht als volgt.
3.3.1 De door gedaagde gestelde vordering heeft betrekking op facturen die door haar sinds 2004 zijn verzonden aan eiseres met betrekking tot protheses die door orthopedisch chirurg De Windt in het ziekenhuis van eiseres bij patiënten zijn geplaatst. Met orthopeed Booi, evenals De Windt bestuurder van gedaagde, werd op vergelijkbare wijze zaken gedaan. Leverancier van de protheses was (het niet aan gedaagde gelieerde) Biomed Nederland. De samenwerking tussen partijen is per 31 oktober 2008 beëindigd. Een finale afrekening heeft nog niet plaatsgevonden.
3.3.2 Partijen twisten onder meer over de vraag wie de contractuele wederpartij van Biomed Nederland is. Gedaagde stelt dat zij de protheses steeds van Biomed Nederland kocht en geleverd kreeg (op het adres van eiseres) en dat zij de protheses op haar beurt doorverkocht aan eiseres. Eiseres daarentegen stelt dat zij de protheses van Biomed Nederland in consignatie kreeg en dat zij als haar koper diende af te rekenen met Biomed Nederland (hetgeen zij via gedaagde liet lopen). Voor de beoordeling van het onderhavige geding lijkt dit dispuut echter niet van doorslaggevend belang.
3.3.3 Ter zitting is duidelijk geworden dat de uitdraai uit haar administratie waar gedaagde haar vordering van Naf. 2.095.239,61 op baseert reeds lang achterhaald is en vele onjuistheden bevat. In het kader van dit kort geding zal het gerecht uitgaan van het naar patiënt gespecificeerde overzicht dat door mevrouw [H.], boekhoudkundig medewerkster van eiseres, is opgesteld. Dit overzicht is bij het verzoekschrift gevoegd als productie 3b en ter zitting in kleur (en in uitgebreider vorm) overgelegd (hierna: het overzicht [H.]). Uit dit overzicht blijkt dat gedaagde over de jaren 2004 tot en met 2008 in totaal voor een bedrag van Naf. 6.252.108,91 aan eiseres heeft gefactureerd voor geplaatste protheses, alsmede dat door eiseres in totaal een bedrag van Naf. 4.608.692,21 aan gedaagde is betaald. Het verschil tussen de gefactureerde en betaalde bedragen komt daarmee op Naf. 1.643.416,70.
3.3.4 Een groot deel van genoemd verschil van Naf. 1.643.416,70 is terug te voeren op de 20% die door eiseres steeds in mindering is gebracht op de facturen en die volgens eiseres niet verschuldigd is. Deze 20%, hierna aan te duiden als de korting, komt op een bedrag van Naf. 1.250.421,60. Op de betaaloverzichten die door gedaagde aan eiseres werden gestuurd en waarvan een exemplaar is overgelegd, stond deze korting steeds vermeld. Volgens eiseres betrof de korting een overeengekomen vergoeding voor door haar gemaakte kosten voor de betreffende protheses (onder meer inklaring, opslag, administratieve afhandeling), welke kosten mede door de betrokken verzekeraars werden vergoed. Gedaagde daarentegen stelt dat van een kostenvergoeding geen sprake was, maar dat de korting slechts van toepassing was indien eiseres de facturen binnen een termijn van zes weken (of 45 of 60 dagen) betaalde. Gedaagde verwijst daarbij naar een schriftelijke verklaring van [D. W.] en [B.], waarin onder meer gesteld wordt dat dit zo met [B.], directeur van eiseres, is afgesproken, iets wat [B.] ter zitting met klem heeft bestreden. Volgens gedaagde heeft eiseres nimmer binnen de termijn van zes weken dan wel 45 of 60 dagen betaald en dient zij derhalve het volledige gefactureerde bedrag te betalen.
Naar het voorlopig oordeel van het gerecht is op dit punt, in de woorden van artikel 705 lid 2 Rv, summierlijk van de ondeugdelijkheid van de gestelde vordering van gedaagde gebleken. Behalve door bedoelde schriftelijke (partij)verklaring, waarvan de juistheid door eiseres wordt bestreden, is geen steun te vinden voor de stelling van gedaagde dat de korting verbonden zou zijn aan vlotte betaling van de facturen. In de eerste plaats wijst de omstandigheid dat, zoals gedaagde zelf stelt, eiseres nimmer binnen bedoelde termijn heeft betaald maar wel steeds de korting heeft toegepast er op dat de korting kon worden toegepast ongeacht het tijdstip van betaling. Al die jaren is door gedaagde kennelijk niet geprotesteerd tegen toepassing van de korting. Daarbij komt dat het bij de korting om substantiële bedragen gaat en niet goed denkbaar is dat een bedrijf als dat van eiseres zich een dergelijke korting zou laten ontgaan door te laat te betalen. Ook indien eiseres niet over voldoende eigen middelen zou beschikken en lang moest wachten op vergoeding door de verzekeraars, lijkt aannemelijk dat zij in dat geval – gelet op de hoogte van de korting en de solide aard van haar debiteuren (de verzekeraars) – financiering voor de tijdige voldoening van de facturen had kunnen regelen en had geregeld. Ten slotte lijkt in de lezing van gedaagde ook niet goed verklaarbaar dat eiseres geen vergoeding zou ontvangen voor de kosten en werkzaamheden die harerzijds verbonden waren aan de inklaring, opslag en administratieve afhandeling van de protheses.
3.3.5 Wat resteert is derhalve een verschil in gefactureerde bedragen (minus de korting) en betaalde bedragen van Naf. 392.995,10. De verschuldigdheid van dit bedrag, dat door eiseres tot een bedrag van slechts Naf. 247.377,38 wordt erkend, is door eiseres vooralsnog onvoldoende gemotiveerd, althans voor het gerecht onvoldoende begrijpelijk, bestreden. Voor dit deel van de vordering kan niet gezegd worden dat de ondeugdelijkheid daarvan summierlijk is gebleken.
3.4 Eiseres heeft nog aangevoerd dat het beslag onnodig is. Voor wat betreft gedaagdes onder 3.3.5 bedoelde restantvordering zal het gerecht eiseres daarin niet volgen, nu eiseres ook het door haar verschuldigd erkende gedeelte van de vordering niet aan gedaagde heeft willen voldoen en ook niet is gebleken dat zij alsnog bereid is tot betaling daarvan.
3.5 De stelling van eiseres dat de vordering van gedaagde niet opeisbaar is kan haar evenmin baten. Opeisbaarheid is geen voorwaarde voor conservatoire maatregelen. Ook indien wordt aangenomen dat eiseres op goede gronden haar betaling aan gedaagde opschort, mag gedaagde in beginsel verhaal van haar vordering pogen te verzekeren.
3.6 Wat de opschorting betreft merkt het gerecht nog het volgende op. Naar het gerecht begrijpt wenst eiseres met betrekking tot 21 facturen (opgesomd aan het slot van het overzicht [H.], groen gedrukt) nadere gegevens te verkrijgen van gedaagde teneinde de gefactureerde bedragen vergoed te krijgen van de verzekeraars. Het zou gaan om specifieke machtigingen om in de betreffende gevallen een duurderde prothese te plaatsen. Gedaagde heeft betwist dat zij weigert gegevens te verschaffen en heeft voorts betwist dat de verzekeraars inderdaad vergoeding afwijzen of mogen afwijzen. Wat hiervan ook zij, thans is voor partijen in ieder geval duidelijk om welke (21) facturen het gaat. Van gedaagde kan worden verlangd dat zij ten aanzien van elke factuur de gevraagde gegevens aan eiseres verstrekt dan wel schriftelijk uiteenzet waarom dat niet van haar kan worden verlangd.
3.7 Uit het voorgaande volgt dat het beslag naar het oordeel van het gerecht voor een te hoog bedrag is gelegd. Het gerecht zal de vordering waarvoor de beslagen gelden opnieuw begroten en terugbrengen van Naf. 2.7 miljoen naar, inclusief een opslag voor rente en kosten, Naf. 500.000,-. In die zin zal hierna worden beslist. Een gedeeltelijke opheffing als door eiseres subsidiair gevraagd (en zoals die nu en dan in dit soort zaken ook wordt uitgesproken) is naar het oordeel van het gerecht in strijd met de blokkerende werking van een beslag. Een beslag, ongeacht het bedrag waarvoor dat gelegd is, blokkeert het gehele door het beslag getroffen bedrag, ook indien dat vele malen hoger is dan het bedrag waarvoor beslagverlof is verleend. De begroting door de beslagrechter strekt er slechts toe om de beslagene en beslaglegger duidelijk te maken tegen welk bedrag aan zekerheid (bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie) het beslag moet worden opgeheven. In het onderhavige geval dienen de beslagen derhalve, gelet op de nieuwe begroting van de vordering, te worden opgeheven tegen het stellen van zekerheid door eiseres voor een bedrag van Naf. 500.000,-.
3.8 Voor toewijzing van het door eiseres gevraagde verbod op toekomstige beslaglegging ziet het gerecht onvoldoende grond.
3.9 Gelet op de mate waarin partijen over en weer in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
rechtdoende in kort geding:
begroot de vordering van gedaagde waarvoor de conservatoire beslagen zijn gelegd opnieuw, en wel op een bedrag van Naf. 500.000,-;
compenseert de kosten van dit geding aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 november 2009.