ECLI:NL:OGEANA:2009:BK1449

Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR12/2009
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid curator in vordering namens onder curatele gestelde weduwe

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen op 28 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van de onder curatele gestelde weduwe [S.I.] en [B.C.], de gedaagde partij. De curator vorderde de vernietiging van de verkoop van huurrechten op een perceel grond, die door de overleden echtgenoot van [S.I.] aan [B.C.] was verkocht. De curator stelde dat de verkoop niet rechtsgeldig was, omdat [S.I.] ten tijde van de verkoop onder curatele stond en haar toestemming voor de verkoop ontbrak. De curator voerde aan dat de overeenkomst in strijd was met de wet en daarom vernietigbaar was.

[B.C.] verweerde zich door te stellen dat de curator niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de vordering al eerder in twee instanties was behandeld en afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat de curator niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de rechtsbetrekking al eerder was beslist in een procedure die door de overleden echtgenoot van [S.I.] was aangespannen. Het Gerecht concludeerde dat er sprake was van gezag van gewijsde, wat betekende dat de beslissing in de eerdere procedure bindend was voor de huidige zaak.

Het Gerecht heeft de curator niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en het door hem gelegde beslag opgeheven. Tevens werd de curator veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van [B.C.] tot opheffing van het beslag toegewezen. Dit vonnis benadrukt het belang van gezag van gewijsde in civiele procedures en de noodzaak voor curatoren om hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden zorgvuldig na te leven.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
zittingsplaats Bonaire
Registratienummer: AR12/2009
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
Vonnisnummer:
VONNIS
inzake
[curator]
handelende in zijn hoedanigheid van curator over
[S.I.]
te Bonaire
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
hierna te noemen: de curator respectievelijk [S.I.]
gemachtigde mr. E.Th. Wesselius
tegen
[B.C.]
te Curaçao
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
hierna te noemen: [B.C.]
gemachtigde mr. H.S. Johannes
<b>De procedure</b>
<b>In conventie en in reconventie</b>
Voor de loop van het geding verwijst het Gerecht naar de volgende stukken:
- het verzoekschrift van 20 februari 2009, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek, met één productie.
[B.C.] heeft bij conclusie van dupliek nog een productie in het geding gebracht. De curator heeft op die productie niet kunnen reageren. Aangezien die productie voor het beoordelen van deze zaak niet van belang is, is er geen noodzaak om de curator alsnog in de gelegenheid te stellen om op die productie te reageren; de curator is immers niet geschaad in zijn verdediging.
<b>De feiten</b>
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. Bij beschikking van 24 september 2003 van dit Gerecht is [S.I.] onder curatele gesteld.
b. Bij beschikking van 21 september 2001 van dit Gerecht is [B.C.] tot curator benoemd.
c. Uiteindelijk is bij beschikking van dit Gerecht van 15 november 2007 [curator] tot curator benoemd over [S.I.], zijn moeder.
d. [S.I.] was gehuwd met [echtgenoot van S.I.] die op 19 december 2008 is overleden.
e. [echtgenoot van S.I.] voornoemd heeft in 2006 een procedure aangespannen tegen [B.C.], waarin hij de rechtsgeldigheid van de overdracht aan [B.C.] van het ook in dit geding aan de orde zijnde registergoed heeft aangevochten. Het Gerecht in Eerste Aanleg te Curaçao heeft [echtgenoot van S.I.] bij vonnis van 15 januari 2007 in het ongelijk gesteld en diens vordering afgewezen.
f. [B.C.] is erfgename van wijlen [echtgenoot van S.I.] en is in het testament van [S.I.] als erfgename aangewezen.
g. Het echtpaar [S.I.] was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Het echtpaar heeft samen geen kinderen.
h. Bij overeenkomst van 2 april 2002 heeft [echtgenoot van S.I.] de huurrechten op een perceel domeingrond, register 2435, gelegen in het tweede district van Bonaire, ter grootte van 0,04 hectare, alsmede het zich op deze grond bevindende woonhuis, plaatselijk bekend als [adres], aan [B.C.] verkocht.
i. [B.C.] heeft bij Eilandsbesluit van 9 oktober 2002 nummer 6 het recht van erfpacht op het onder h. genoemde perceel huurgrond verkregen, sindsdien kadastraal bekend als afdeling 4, sectie G. nummer 2593.
<b>De vordering</b>
De curator vordert dat het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de verkoop van de huurrechten van 2 april 2002 op het registergoed gelegen te Noord Nikiboko kadastraal bekend als afdeling 4, sectie G, no. 2593 ([adres]) zal vernietigen;
b. zal bepalen dat het in het verzoekschrift vermelde onroerend goed eigendom van wijlen [echtgenoot van S.I.] en [S.I.] is gebleven;
c. [B.C.] zal bevelen de woning aan de curator voor en ten behoeve van mevrouw [S.I.] beschikbaar zal stellen binnen 24 uur na het te wijzen vonnis zulks onder verbeurte van een dwangsom van NAƒ5.000,00 voor iedere dag dat zij in gebreke moge blijven;
d. zal bepalen dat het vonnis conform artikel 3:17 BW in de openbare registers kan worden ingeschreven;
e. [B.C.] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
De curator heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd:
[B.C.] heeft de in de overeenkomst van 2 april 2002 genoemde koopsom van NAƒ30.000,00 nooit betaald.
De overeenkomst tussen [echtgenoot van S.I.] en [B.C.] heeft in strijd met de wet plaatsgevonden.
Nu het echtpaar [S.I.] op het perceel huurgrond de echtelijke woning had gebouwd, diende voor de verkoop aan [B.C.] [S.I.] op grond van het bepaalde bij artikel 1:88 sub a BWNA haar toestemming te verlenen. [S.I.] was ten tijde van de verkoop onder curatele gesteld.
[echtgenoot van S.I.] was niet bevoegd om zonder toestemming van zijn echtgenote de woning te verkopen c.q. te vervreemden. Deze koop is op grond van artikel 1:89 BWNA vernietigbaar.
[B.C.] behoefde in haar hoedanigheid van curator voor en namens [S.I.] toestemming te geven, conform artikel 1:345 lid sub a BWNA met machtiging van de rechter.
Tevens behoefde [B.C.] als curator op grond van artikel 1:346 lid 12 BWNA rechterlijke goedkeuring.
Op grond van artikel 1:347 lid 1 BWNA zijn handelingen in strijd met de genoemde artikelen vernietigbaar.
[B.C.] heeft nagelaten haar taken en bevoegdheden als curator naar behoren uit te voeren en is ten nadeel van [S.I.] bevoordeeld.
<b>Het verweer</b>
[B.C.] betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan:
de curator dient in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien de vordering tot voldoening aan de koopovereenkomst reeds in twee instanties werd behandeld en in beide instanties werd afgewezen. Het geschil kan niet meer dan eenmaal aan het oordeel van de rechter worden onderworpen.
De door [B.C.] gekochte woning was op het moment van aankoop -4 april 2002- niet de echtelijke woning van [S.I.], die zich immers op dat moment in het ziekenhuis bevond. [echtgenoot van S.I.] was toen woonachtig aan de [adres] op Bonaire. Dit laatstgenoemde adres was de echtelijke woning.
De koopovereenkomst tussen [echtgenoot van S.I.] en [B.C.] heeft niet in strijd met de wet plaatsgevonden.
Aangezien de woning te [adres] niet door de echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen werd bewoond ten tijde van de aankoop van deze woning door [B.C.], was er geen sprake van vervreemding van de echtelijke woning.
De artikelen 3:345 lid 1 sub a BWNA en 1:346 lid 1 BWNA zijn niet relevant, omdat de gekochte woning niet de echtelijke woning was.
[B.C.] ontkent dat zij heeft nagelaten haar taken en bevoegdheden als curator naar behoren en conform de wettelijke bepalingen uit te voeren.
Op grond van het bepaalde bij artikel 1:377 BWNA is de vordering van de curator verjaard.
[B.C.] ontkent te kwader trouw te hebben gehandeld.
[B.C.] vordert veroordeling van de curator tot opheffing van het door hem gelegde beslag.
<b>De beoordeling van het geschil</b>
<b>In conventie en in reconventie</b>
1. Het Gerecht begrijpt het door [B.C.] gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van de curator als een beroep op het bepaalde bij artikel 70a RvNA. Het Gerecht zal daarom allereerst moeten beoordelen of aan de uitspraak van het Gerecht van 15 januari 2007, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, gezag van gewijsde toekomt in de zin van genoemd artikel.
2. Zoals uit het verzoekschrift blijkt, was in de eerdere procedure die tot het vonnis van 15 januari 2007 heeft geleid, aan de orde de vernietiging c.q de ontbinding van de overeenkomst van 2 april 2002 waarbij [echtgenoot van S.I.] de huurrechten op het bovengenoemde perceel domeingrond aan [B.C.] heeft verkocht.
3. Naar de eigen stelling van de curator (zie verzoekschrift onder 5.) is de vernietiging van die overeenkomst ook thans aan de orde.
4. Naar het oordeel van het Gerecht betreft de onderhavige procedure derhalve dezelfde rechtsbetrekking als die welke in geschil was in de eerdere procedure. Beoordeeld moet daarom worden of sprake is van dezelfde partijen, waaronder mede worden verstaan de rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel, in beide procedures. Het Gerecht overweegt daarover het volgende.
5. Wat [B.C.] betreft, is duidelijk dat sprake is van dezelfde procespartij. Zij was immers in de eerdere procedure ook de gedaagde partij.
6. [S.I.], de huidige eisende partij, is de weduwe van [echtgenoot van S.I.], met wie zij in gemeenschap van goederen was gehuwd. [echtgenoot van S.I.] en [S.I.] waren de gezamenlijke rechthebbenden op de huurrechten, die volgens de curator bij de onderhavige overeenkomst aan [B.C.] zijn verkocht.
7. Nu het tegendeel is gesteld noch gebleken moet er voorts van worden uitgegaan dat [S.I.] (mede)erfgename is in de nalatenschap van [echtgenoot van S.I.]. Dat brengt met zich dat zij rechtverkrijgende is van [echtgenoot van S.I.].
8. Op grond van het bepaalde bij artikel 70a RvNA lid 2 moet [S.I.], als rechtverkrijgende van [echtgenoot van S.I.], beschouwd worden als één van de partijen tussen wie bij het vonnis van 15 januari 2007 uitspraak is gedaan.
9. Op grond van het vorenstaande komt het Gerecht tot het oordeel dat de beslissing zoals vervat in het, in kracht van gewijsde gegane, vonnis van 15 januari 2007 in dit geding tussen partijen bindende kracht heeft.
10. De curator zal daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering.
11. Gelet op het voorgaande zal het Gerecht het door de curator gelegde beslag opheffen.
12. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. In reconventie zullen de proceskosten aan de zijde van [B.C.], gelet op de samenhang tussen de vorderingen, op nihil worden begroot.
<b>Beslissing</b>
Het Gerecht:
In conventie
Verklaart de curator niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de curator in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [B.C.] begroot op NAƒ1.800,00 aan salaris voor de gemachtigde.
In reconventie
Heft op het gelegde beslag op het op naam van [B.C.] staande recht van erfpacht op het bovengenoemde perceel huurgrond.
Veroordeelt de curator in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [B.C.] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in tegenwoordigheid van de griffier.