Zaaknummers: AR 154/2005
Vonnisdatum: 21 januari 2008
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
zittingsplaats Curaçao
de rechtspersoon naar Venezolaans recht SEGUROS MERCANTIL C.A.,
gevestigd in Venezuela,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de beide cautio-incidenten,
verweerster in de beide vrijwaringsincidenten,
gemachtigde: mr. H.AW. Braam,
1. de naamloze vennootschap VR SHIPPING N.V.,
(in het verzoekschrift aangeduid als [Veder].)
gevestigd op Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het cautio-incident,
eiseres in het vrijwaringsincident,
gemachtigden: mr. F.F. Kunst en mr. D. Liqui Lung,
2. de naamloze vennootschap CURAÇAO PORT SERVICES N.V.,
gevestigd op Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het cautio-incident,
eiseres in het vrijwaringsincident,
gemachtigden: mr. M.F. Bonapart en mr. R. Rijnberg,
alsmede in de (eerste) vrijwaringszaak van
de naamloze vennootschap CURAÇAO PORT SERVICES N.V.,
gevestigd op Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mr. M.F. Bonapart en mr. R. Rijnberg.
de naamloze vennootschap CURAÇAO PORTS AUTHORITY N.V.,
gedaagde,
gemachtigden: mr. R. Blaauw en mr. T. Voortman.
en in de (tweede) vrijwaringszaak van
de naamloze vennootschap VR SHIPPING N.V.,
gevestigd op Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mr. F.F. Kunst en mr. D. Liqui Lung,
1. de naamloze vennootschap CURAÇAO PORT SERVICES N.V.,
gevestigd op Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mr. M.F. Bonapart en mr. R. Rijnberg.
2. de naamloze vennootschap CURAÇAO PORTS AUTHORITY N.V.,
gedaagde,
gemachtigden: mr. R. Blaauw en mr. T. Voortman.
Partijen worden in dit vonnis Seguros, Veder en CPS en CPA genoemd.
1. Het (verdere) verloop van de procedure
Voor het procesverloop wordt verwezen naar de incidentele vonnissen van 15 augustus 2005, 10 april 2006 en 22 mei 2006. Vervolgens is tot en met dupliek geconcludeerd, heeft Seguros nog een akte genomen en hebben de gemachtigden van partijen de zaak ter zitting van 26 oktober 2006 aan de hand van pleitnotities bepleit. Vonnis is bepaald op heden.
<b>in de beide vrijwaringszaken</b>
In deze beide zaken hebben partijen, nadat de respectieve gedaagden ter rolle van 25 september 2006 een conclusie van antwoord hadden genomen, tot en met dupliek geconcludeerd. In de tweede vrijwaringszaak heeft Veder ter rolle van 4 juni 2007 nog een akte genomen. Vonnis is bepaald op heden.
2.1 Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, het volgende vast.
a) In maart 2002 heeft Seafreight Line Ltd (hierna: <b>Seafreight</b>) als vervoerder onder cognossement met het ms Heinrich J. een motorjacht vervoerd (merk Carver, model Sport Sedan, serienummer CDX-81102, hierna: <b>het jacht</b>) van Port Everglades in Florida naar Curaçao. Ten behoeve van het vervoer was het jacht geplaatst op een “flat rack”.
b) Het door vervoerder Seafreight afgegeven cognossement vermeldt als “shipper/exporter” Yacht Transport Svcs (hierna: <b>Yacht Transport</b>) en als “consignee” [m]n (hierna: <b>[M.]</b>). Als “type of move” wordt vermeld “pier tot pier”.
c) Het jacht was via de dealer in Venezuela, voor wie [M.] werkzaam was, bij de Amerikaanse leverancier Genmar besteld door [K.] [K.], wonende te Venezuela (hierna: <b>[K.]</b>). De koopprijs van USD 312.400,- is door [K.] voldaan.
d) De Heinrich J is omstreeks 20 maart 2002 in de haven van Curaçao gearriveerd, waarna het “flat rack” met het jacht op de kade is geplaatst.
e) CPS is de enige stuwadoor in de Curaçaose haven. Veder is aldaar actief als scheepsagent/cargadoor.
f) Op 21 maart 2002 heeft Veder CPS telefonisch opdracht gegeven de tewaterlating van het jacht, dat door derden naar Venezuela zou worden gevaren, op zich te nemen. Veder heeft in verband met deze tewaterlating voorafgaand aan de werkzaamheden een bedrag van Naf. 175,- voor kraanhuur ontvangen, alsmede een bedrag van Naf. 50,- aan administratiekosten.
g) Bij de voorbereidingen van de tewaterlating is een hulpstuk (het bergingsjuk) van de door CPS ingezette mobiele hijskraan losgeraakt en van een hoogte van circa 12 meter op het jacht gevallen. Het jacht is daarbij beschadigd. Dit geschiedde in aanwezigheid van onder meer [M.] en [K.].
h) Bij brief van 4 april 2002 heeft [K.] CPS verzocht zijn schade als eigenaar van het jacht te vergoeden. Aan dit verzoek heeft CPS niet voldaan.
i) Bij brieven van 24 en 28 mei 2004 heeft de gemachtigde van Seguros Veder en CPS gesommeerd tot betaling van het bedrag van USD 207.241,51, zijnde het bedrag dat aan haar verzekerde [K.] zou zijn vergoed.
2.2 Seguros vordert dat het het Gerecht moge behagen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Veder en CPS te veroordelen, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, om aan Seguros te betalen de somma van USD 207.241,51, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands-Antilliaans courant, vermeerderd met de wettelijke rente hierover ingaande 21 maart 2002 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Veder en CPS in de buitengerechtelijke kosten ad USD 20.724,- en in de kosten van het geding.
2.3 Veder en CPS hebben verweer gevoerd, dat hierna bij de beoordeling aan de orde zal komen.
<u>vorderingsgerechtigdheid Seguros</u>
3.1 Veder en CPS hebben in de eerste plaats bestreden dat Seguros wat betreft de schade aan het jacht vorderingsgerechtigd is.
3.2 Het Gerecht zal hierna veronderstellenderwijs aannemen, zoals gesteld in de door Seguros overgelegde verklaring van [K.], dat (op 14 augustus 2002) C.A. Seguros Orinoco en vervolgens (op 3 september 2003) Seguros in totaal een bedrag van USD 207.241,51 aan [K.] hebben uitgekeerd terzake de op 21 maart 2002 door het bergingsjuk aan het jacht toegebrachte schade en een op 25 april 2002 op de kade van CPS gepleegde diefstal van onderdelen van het jacht, en wel op basis van een verzekeringsovereenkomst. Voorts zal het Gerecht bij de verdere beoordeling veronderstellenderwijs aannemen dat sprake is geweest van een fusie van C.A. Seguros Orinoco en Seguros, zoals omschreven in bedoelde verklaring, met Seguros als overblijvende vennootschap. Ook zal het Gerecht voorshands tot uitgangspunt nemen dat Seguros (naar het volgens Nederlands-Antilliaans internationaal privaatrecht op deze vraag van toepassing zijnde recht van Venezuela) als gevolg van de schade-uitkeringen (en de fusie) in de (eventuele) rechten is getreden van [K.], dan wel, zoals Seguros ook stelt, de (eventuele) vorderingen aan zich heeft laten cederen.
3.3 Zoals reeds volgt uit de weergave onder 2.1 van de vaststaande feiten, acht het Gerecht aannemelijk geworden dat [K.] degene was in wiens opdracht en voor wiens rekening en risico het jacht (via de Venezolaanse dealer/[M.]) in de Verenigde Staten was besteld en werd vervoerd. Het Gerecht zal [K.] kortom aanmerken als (werkelijk) belanghebbende die door het ongeval (en de diefstal) vermogensschade heeft geleden, waarbij in het midden zal blijven of [K.] ten tijde van het ongeval en de diefstal reeds als eigenaar kon worden aangemerkt.
3.4 Seguros heeft gesteld dat de schade die door [K.] is geleden als gevolg van het ongeval en de diefstal in werkelijkheid hoger was dan de (beweerdelijk) aan [K.] onder de verzekeringsovereenkomst uitgekeerde bedragen van respectievelijk USD 177.241,51 en USD 30.000,-. In dit verband verwijst zij naar een offerte van Foster’s Marine Group, die sluit op bedrag van ruim USD 230.000,-. Het Gerecht zal uitgaan van de juistheid van deze stelling van Seguros, nu Veder en CPS onvoldoende onderbouwd hebben gesteld dat de schade in werkelijkheid lager was. Daarbij betrekt het Gerecht mede de omstandigheid dat Veder en CPS na het ongeval (en ook nog na de aansprakelijkstelling van CPS door [K.] van 4 april 2002) alle gelegenheid hebben gehad terzake een (deskundigen)rapport op te laten maken. Het in opdracht van CPS opgestelde rapport van Bramar Caribbean, waarin de herstelkosten na het ongeval worden begroot op “below USD 100.000,-“, acht het Gerecht op dit punt te summier om als voldoende onderbouwing voor de betwisting te dienen.
3.5 Gelet op de voorgaande aannames, waarbij die onder 3.1 vooralsnog als veronderstellingen hebben te gelden, zal het Gerecht bij de verdere beoordeling in dit vonnis tot uitgangspunt nemen dat Seguros in de (eventuele) rechten is getreden van [K.] terzake de hier aan de orde zijnde schade.
3.6 Door Veder en CPS is de stelling betrokken dat [K.] (Seguros als gesubrogeerde) geen vordering terzake de ladingschade kan instellen, omdat dat slechts is voorbehouden aan de regel- en rechtmatig cognossementhouder. Dat was hier [M.], niet [K.]. Ter ondersteuning van deze stelling verwijzen zij naar het Brouwersgracht-arrest en het Hudsongracht-arrest, alsmede naar artikel 8:441 BW. Het Gerecht volgt CPS en Veder hierin niet. In deze arresten en dit artikel gaat het om de vraag wie gerechtigd is een vervoerder onder een vervoersovereenkomst aan te spreken tot afgifte van lading of tot vergoeding van ladingschade. Dat is hier niet aan de orde. Niet alleen baseert Seguros haar vordering (mede) op onrechtmatige daad en niet op een vervoersovereenkomst, maar bovendien richt haar vordering zich niet tegen de vervoerder.
3.7 Volgens Veder en CPS is de vordering van [K.] (Seguros als gesubrogeerde) reeds ruimschoots verjaard of vervallen, en was dat al het geval ten tijde van de beweerde subrogatie en cessie. Zij doen in dit verband in de eerste plaats een beroep op de artikelen 8:1711, 8:1712 lid 2 en 8:1740 BW. Ook ten aanzien van dit beroep op verjaring geldt naar het oordeel van het Gerecht echter dat het hier niet gaat om een vordering uit hoofde van een vervoersovereenkomst tegen de vervoerder (respectievelijk expediteur), maar om een vordering (mede) gebaseerd op onrechtmatige daad tegen een cargadoor en een stuwadoor. Het Gerecht ziet geen aanknopingspunten om bedoelde artikelen zodanig ruim uit te leggen dat daaronder ook buitencontractuele vorderingen door derden tegen andere bij het vervoer betrokken partijen moeten worden begrepen.
3.8 Voor de afwijzing van het beroep van CPS op de vervaltermijn in artikel 24 van de cognossementsvoorwaarden en de verjaringstermijn in artikel 12 van haar algemene voorwaarden (in beide gevallen 1 jaar), verwijst het Gerecht naar hetgeen te dien aanzien hierna onder 3.18 en 3.20 wordt overwogen.
3.9 Over de oorzaak van het ongeval verschillen partijen van mening. Volgens CPS was sprake van een mankement aan de kraan, hetgeen zij wijt aan onvoldoende onderhoud. Voor dit onderhoud was echter niet zij verantwoordelijk, maar CPA, van wie zij de kraan huurde. Seguros stelt dat (tevens) sprake is geweest van een fout van kraanbestuurder Provacia, die het bergingsjuk reeds heeft gehesen voordat dit goed bevestigd was aan de reeds aan de hijskraan gekoppelde “spreader”. Seguros verwijst hierbij naar de in opdracht van CPS uitgebrachte rapportage van Bramar Caribbean, neergelegd in een brief van 22 maart 2002, een rapport van 1 april 2002 en brief van 14 april 2002. CPS stelt hier tegenover, met verwijzing naar een door Provacia getekende verklaring en met verwijzing naar zijn goede staat van dienst, dat de signaleringslamp in het bedieningspaneel op het moment van hijsen niet op rood maar op groen stond en dat het ongeval dus niet (mede) aan de kraanbestuurder was te wijten.
3.10 Naar het oordeel van het Gerecht moet op basis van de door CPS deels onweersproken stellingen van Seguros, waarbij Seguros verwijst naar de bevindingen van de door CPS ingeschakelde deskundige Bramar Caribbean, worden geconcludeerd dat voor de kraanbestuurder kenbaar was dat het bergingsjuk nog niet goed aan de “spreader” was bevestigd en dat het juk nog niet gehesen mocht worden. Bramar Caribbean heeft (evenals overigens de Havenveiligheidsinspectie) vastgesteld, onmiddellijk na het ongeval, dat de waarschuwingslampjes op het bedieningspaneel goed functioneerden, waaruit Bramar Caribbean de conclusie trekt dat het rode lampje moet hebben gebrand toen het nog niet goed bevestigde bergingsjuk werd gehesen. Afgezien daarvan heeft CPS niet bestreden de stelling van Seguros, wederom met verwijzing naar Bramar Caribbean , dat de kraanbestuurder vanuit de cabine aan het gele controlevlak op het bergingsjuk had kunnen en moeten zien dat de “twistlocks” nog niet vergrendeld waren. Reeds deze vaststelling leidt tot de gevolgtrekking dat sprake is geweest van onoplettendheid of onzorgvuldigheid van de kraanbestuurder, als gevolg waarvan het bergingsjuk is gevallen en schade is veroorzaakt. Daarbij komt dat volgens Bramar Caribbean (en de Havenveiligheidsinspectie) het bergingsjuk ten tijde van het aanhaken aan de spreader niet op de grond had mogen liggen, mede met het oog op de goede werking van de “flaps”, maar bijvoorbeeld vanaf een oplegger aangehaakt had moeten worden.
<u>aansprakelijkheid Veder</u>
3.11 Niet in geschil is dat Veder CPS heeft verzocht het jacht te water te laten. In welke hoedanigheid of hoedanigheden zij dat deed is niet geheel duidelijk geworden. Partijen zijn het erover eens dat Veder wat betreft het vervoer van het jacht van Florida naar Curacao scheepsagent was voor Seafreight, terwijl in ieder geval Seguros en CPS ervan uitgaan dat de tewaterlating nog onder de vervoersovereenkomst viel. Veder stelt de kraan echter in opdracht, voor rekening en voor risico van [M.], de consignee, besteld te hebben, waarbij zij verwijst naar de door haar aan [M.] verstrekte kwitantie. Zij stelt daarbij dat zij het geld inde voor CPS en zelf niets aan de opdracht overhield. Volgens Seguros en CPS daarentegen bestelde Veder de kraan niet in opdracht van [M.] maar van [K.].
3.12 Naar het oordeel van het Gerecht kan hetgeen Seguros ten aanzien van Veder heeft aangevoerd niet tot het oordeel leiden dat Veder jegens [K.] wanprestatie heeft gepleegd of onrechtmatig heeft gehandeld, dit ongeacht welke van de hiervoor bedoelde hoedanigheden Veder precies had. Het is immers niet Veder geweest die het bergingsjuk op het jacht heeft laten vallen of de onderdelen heeft gestolen. Welk verwijt haar dan wel gemaakt zou kunnen worden is ongewis gebleven. Veder heeft als scheepsagent van vervoerder Seafreight, als agent voor [M.] of als agent voor [K.] gedaan wat van haar verwacht mocht worden, te weten CPS instructie geven tot de tewaterlating. Daarvan kan haar ook door Seguros geen verwijt worden gemaakt. De stelling van Seguros dat CPS is aan te merken als hulppersoon van Veder in de zin van artikel 6:76 BW voor wiens fout Veder aansprakelijk is, moet worden verworpen. Het was immers niet Veder, de agent, die het hijsen op zich nam en tot hijsen overging, maar stuwadoor CPS. Niets wijst er op dat bij [K.] of anderen de indruk is gewekt dat dit anders was en dat het Veder was, of Veder middels haar hulppersoon CPS, die aan het hijsen was. Om dezelfde reden kan ook het beroep van Seguros op artikel 6:77 BW geen effect sorteren. Voor zover Seguros Veder wil aanmerken als vervoerder (CvR sub 6) geldt dat daarvoor geen aanwijzingen zijn gesteld of gebleken. Bovendien zou in dat geval het beroep van Veder op verjaring ex 8:1711 BW slagen. De stelling van Seguros ten slotte, onder meer bij pleidooi, dat aan Veder als scheepsagent de fouten van de vervoerder en stuwadoor moeten worden toegerekend, vindt geen steun in het recht.
3.13 Gelet op het voorgaande is Veder naar het oordeel van het Gerecht niet schadeplichtig.
<u>aansprakelijkheid CPS</u>
<i>geen contractuele aansprakelijkheid</i>
3.14 Zowel CPS en Seguros nemen het standpunt in dat de tewaterlating van het jacht nog behoorde tot het door Seafreight op zich genomen vervoer, waarbij CPS heeft verwezen naar de omschrijving “pier to pier” op het cognossement. Gelet hierop zal ook het Gerecht daarvan thans uitgaan. Het behoorde dus tot de verplichting van vervoerder Seafreight om het jacht op Curacao in goede staat te water te laten, voor de uitvoering van welke verplichting haar scheepsagent Veder (na een daartoe strekkende opdracht van [M.] of [K.]) stuwadoor CPS heeft ingeschakeld. Seguros verwijt CPS dat zij haar deel van het vervoer niet naar behoren heeft uitgevoerd.
3.15 Vaststaat dat [K.] geen partij was bij de vervoersovereenkomst. Uit die overeenkomst kon hij (en kan nu Seguros) dus niet ageren. Dat Seguros enige andere overeenkomst aan haar vordering jegens CPS ten grondslag legt heeft het Gerecht niet uit haar stellingen kunnen afleiden. Aansprakelijkheid van CPS kan derhalve niet voortvloeien uit overeenkomst.
<i>buitencontractuele aansprakelijkheid; toepasselijk recht</i>
3.16 Seguros heeft haar vordering voorts gegrond op onrechtmatige daad. Aangezien de verweten gedragingen - de beschadiging van het jacht en de diefstal van onderdelen - op Curaçao hebben plaatsgevonden, dient de vordering te worden beoordeeld naar Nederlands-Antilliaans recht.
3.17 Dat beschadiging van een zaak door een stuwadoor onrechtmatig is jegens een niet contractueel betrokken eigenaar/rechthebbende (hier: [K.]) heeft CPS niet bestreden, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Naar het oordeel van het Gerecht moet op basis van hetgeen hiervoor onder 3.10 is overwogen en gelet op de aansprakelijkheid voor ondergeschikten als bedoeld in artikel 6:170 BW geconcludeerd worden dat CPS terzake het ongeval in beginsel aansprakelijk is jegens [K.] uit onrechtmatige daad. Nu CPS haar aansprakelijkheid voor de diefstalschade niet specifiek heeft bestreden, zal te dien aanzien hetzelfde worden aangenomen.
<i>Himalaya-clausule en overige cognossementsvoorwaarden</i>
3.18 CPS heeft zich ter afwering van de tegen haar gerichte vordering uit onrechtmatige daad onder meer beroepen op een exoneratiebeding (met een beperking tot USD 500,- “per customary freight unit”) en een vervaltermijn (1 jaar) in het cognossement van Seafreight, daarbij tevens wijzend op de in dat cognossement als artikel 6 opgenomen Himalaya-clausule, die kort gezegd bepaalt dat de in het cognossement opgenomen bedingen mede strekken ten behoeve van door Seafreight bij de uitvoering van de vervoersovereenkomst ingeschakelde derden. Nu [K.] geen partij was bij de vervoersovereenkomst en CPS, anders dan ten aanzien van haar eigen algemene voorwaarden, niet heeft verdedigd dat de cognossementsvoorwaarden jegens [K.] derdenwerking hadden, kan CPS zich ten aanzien van hem niet op bedoelde clausule en bedingen beroepen. Daarbij merkt het Gerecht op dat de Himalaya-clausule weliswaar beoogt werking jegens derden te bewerkstelligen, maar dat het daarbij gaat om een derdenbeding ten behoeve van derden, zoals hier CPS, niet om een beding dat afbreuk beoogt (en vermag) te doen aan de rechten van niet contractueel betrokken ladingbelanghebbenden.
<i>algemene voorwaarden CPS en doorwerking exoneratiebedingen</i>
3.19 CPS heeft zich voorts beroepen op de door haar gehanteerde algemene voorwaarden (General Conditions), waarin eveneens een aansprakelijkheidsbeperking en een verjaringsbeding zijn opgenomen. Seguros heeft niet bestreden dat de algemene voorwaarden van CPS van toepassing zijn op de overeenkomst tussen CPS en Veder/Seafreight, zodat dat tussen Seguros en CPS vaststaat. De betreffende bedingen luiden, voor zover hier relevant, als volgt:
<small>ARTICLE-8 LIABILITY
1. CPS is not liable for damage nor for the event which causes such damage, unless and in so far as it is satisfactorily proved that these are the result of actual fault or privity or gross negligence of CPS or someone for whom he is responsible and, in the latter case, CPS has not exercised due diligence in the choice and the supervision of the person(s) involved. (...)
2.(...)
3. In case of the liability of the CPS, same is limited as follows:
a. for damage in respect of goods or animals to a maximum of NAfls. 2.000,00 per unit or animal (...)
Notwithstanding the aforesaid CPS shall never be liable for damages of any kind, nor for the event from which such damages arises, in the following circumstances.
(...)
d. as a result of the breaking of hoisting devices, ropes, wires and other gear unless where such equipment is the property of the stevedore, and it can be proved that such equipment had not been adequately maintained (…).
ARTICLE-12 EXPIRATION OF CLAIMS
In any event (…) any claim and/or right of action against CPS, extinguishes by lapse of twelve months as from the day of the damage causing event (…)</small>
3.20 Gelet op het beginsel dat contractuele bedingen alleen van kracht zijn tussen handelende partijen en, zoals hiervoor reeds gezegd, niet kan worden uitgegaan van een contractuele relatie tussen CPS en [K.], was [K.] niet gebonden aan bedoelde algemene voorwaarden van CPS. Het beroep van CPS op het verjaringsbeding van artikel 12, ten aanzien waarvan zij anders dan ten aanzien van de exoneraties niet heeft bepleit dat sprake is van de hierna te bespreken derdenwerking, kan dan ook niet slagen.
3.21 CPS stelt echter dat hoewel zij geen contractuele relatie had met [K.], de exoneratiebedingen in haar algemene voorwaarden jegens hem derdenwerking hebben. Het Gerecht overweegt hierover als volgt. In beginsel gelden contractuele bedingen alleen tussen de contractspartners en kunnen de exoneratiebedingen dus niet aan [K.] (en Seguros als gesubrogeerde) worden tegengeworpen. Zulks kan anders zijn indien daarvoor rechtvaardiging kan worden gevonden in de aard van het onderhavige geval, waarbij ook het wettelijk stelsel in het oog moet worden gehouden (HR 21 januari 2000, NJ 2000, 533, ODS vs. CPS). In dit verband verwijst het Gerecht ook naar de door partijen genoemde uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 8 maart 2005, AR 1928/00-H-31/04, CPS en AGT tegen New Centrum.
3.22 In laatstgenoemde uitspraak heeft het Hof onder 6 overwogen dat het Nederlands-Antilliaans wettelijk stelsel (zoals dat in 2000 luidde) geen aanknopingspunten bood voor of tegen derdenwerking in het daar aan de orde zijnde geval, dat overigens gelijkenis vertoont met de onderhavige casus. Naar het oordeel van het Gerecht biedt het wettelijk stelsel thans wel enig houvast voor doorwerking. Op 1 januari 2001 is immers in werking getreden Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarin in artikel 7:608 BW is opgenomen de derdenwerking ten behoeve van de bewaarnemer. Lid 2 van dat artikel luidt:
<small>“Indien een bewaarnemer buiten overeenkomst voor met betrekking tot de zaak geleden schade wordt aangesproken door een derde die geen bewaargever is, is hij niet verder aansprakelijk dan hij als wederpartij van de bewaargever uit de met deze gesloten overeenkomst zou zijn.”</small>
In de parlementaire geschiedenis wordt hierover gezegd:
<small>“Het tweede lid geeft de bewaarnemer een beroep op zijn met de bewaargever gesloten overeenkomst tegenover een derde met wie hij niet contractueel is verbonden – bijvoorbeeld de eigenaar der zaak – en die hem buiten overeenkomst aanspreekt. Zulk een beroep werd hem, als stuwadoor, tegenover de ladingbelanghebbende door HR 20-6-1986, NJ 1987,35 [Citronas], nog ontzegd.” [2302 nr. 3 (MvT) pag. 36-37]</small>
Weliswaar betreft het in de onderhavige zaak geen bewaarneming, maar de positie van CPS als stuwadoor bij de hijsoperatie vertoont naar het oordeel van het Gerecht toch veel gelijkenis met die van de bewaarnemer. Van de door artikel 7:608 BW geboden bescherming aan de bewaarnemer, die mede ingegeven is door de eisen van het (internationale) handelsverkeer, is het nog maar een kleine stap naar een vergelijkbare doorwerking ten behoeve van de stuwadoor op het moment dat deze zich niet slechts bezighoudt met opslag, maar ook met lossing (Vgl. Haak in NTBR 2000/6, p. 241).
3.23 Vaststaat dat CPS de enige stuwadoor in de havens van Curaçao is en dat zij al jaren opdrachten tot lossing van Veder krijgt, daaronder begrepen tewaterlating van jachten. Vaststaat ook dat CPS vaker jachten heeft gelost voor of ten behoeve van [M.]. Naar het oordeel van het Gerecht had ook [K.], die bij de lossing en poging tot tewaterlating aanwezig was, moeten begrijpen dat CPS zich bij het verrichten van haar werkzaamheden van exoneratieclausules bedient, gelet op de aanzienlijke risico’s die aan het werk verbonden zijn, alsmede gelet op de bescheiden vergoeding die voor de tewaterlating werd betaald (Naf. 175,-, waarop volgens CPS nog een vergoeding ten behoeve van Veder in mindering moet worden gebracht). De aard van de aansprakelijkheidsbeperking door CPS in haar algemene voorwaarden is daarbij niet van dien aard dat [K.] daarmee geen rekening had behoeven te houden. De omstandigheid dat [K.] het transport verzekerd had kan daarbij overigens gezien worden als een bevestiging dat hij er rekening mee hield mogelijke schade niet of slechts in beperkte mate op CPS te kunnen verhalen. Van belang acht het Gerecht voorts dat [K.] niet een willekeurige derde is, geen echte buitenstaander, maar als een in de contractuele keten betrokken belanghebbende kan worden aangemerkt. Hij is immers degene door wie het jacht gekocht was en in opdracht en voor rekening van wie het transport door Yacht Transport en [M.] geregeld is. Onder die omstandigheden is het jegens [K.] niet onredelijk dat de exoneraties doorwerken.
3.24 Bij het voorgaande betrekt het Gerecht mede het oordeel dat CPS er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat betrokken derden als [K.], die zouden kunnen hebben bewerkstelligen dat afwijkende condities werden overeengekomen (of althans voorgesteld) doch dat niet hebben gedaan, zich voegen naar de overeengekomen voorwaarden. CPS mocht er op vertrouwen dat zij ook tegen dergelijke derden, die de ten behoeve van hen optredende contractspartijen bij het vervoer kennelijk de vrije hand hebben gelaten, haar aansprakelijkheidsbeperkingen in haar algemene voorwaarden mocht inroepen. Dat CPS een monopoliepositie inneemt doet hieraan niet af.
3.25 Het voorgaande leidt het Gerecht tot de conclusie dat de hiervoor geciteerde artikelen 8 en 9 uit de algemene voorwaarden jegens [K.] (en Seguros als gesubrogeerde) doorwerken.
<i>aanvaardbaarheid beroep op exoneraties; gevolg</i>
3.26 CPS stelt dat het ongeval is terug te voeren op een gebrek aan de kraan, in welk verband zij zich beroept op de uitsluiting in artikel 9 sub d van haar voorwaarden. Voor zover inderdaad sprake was van een gebrek zoals door CPS gesteld, komt haar terzake een beroep toe op deze uitsluiting. Onbetwist is immers dat de kraan niet aan CPS toebehoorde maar door haar gehuurd werd van CPA. Onbetwist is voorts dat CPS niet met het onderhoud van de kraan belast was en dat zij daartoe zelfs, in haar contractuele verhouding tot CPA, niet bevoegd was. Ten slotte is niet gebleken dat CPS bekend was met het door haar gestelde gebrek, zodat ook op die grond niet gezegd kan worden dat haar beroep op de exoneratie onaanvaardbaar is.
3.27 Wat betreft de fout van de bestuurder verwijst het Gerecht naar hetgeen hiervoor onder 3.9 en 3.10 reeds is overwogen. Naar het oordeel van het Gerecht slaagt het beroep van CPS op de aansprakelijkheidsuitsluiting (artikel 8 lid 1 van haar algemene voorwaarden) voor wat betreft deze schadeoorzaak niet. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat CPS de kraanbestuurder gemaand heeft bergingsjukken niet vanaf de grond aan te haken, waarbij het Gerecht aanneemt dat hetgeen Bramar Caribbean over deze praktijk heeft gezegd juist is en dat het ook de – volgens CPS zeer ervaren en kundige – kraanbestuurder bekend was dat het beter (of zelfs geboden) is bergingsjukken vanaf een oplegger aan te haken. Op dit punt kan gezegd worden dat CPS “has not exercised due diligence in the (…) supervision of the person(s) involved” als bedoeld in artikel 8 lid 1 en in die zin heeft bijgedragen aan de mogelijkheid dat een zekere nonchalance zou optreden waarbij ongevallen als het onderhavige kunnen gebeuren.
3.28 Het Gerecht acht CPS derhalve aansprakelijk. Ingevolge artikel 8 lid 3 onder a. is deze aansprakelijkheid echter beperkt tot Naf. 2.000,- “per unit”. Naar het oordeel van het Gerecht is hetgeen is gesteld en gebleken over de omstandigheden van het onderhavige geval niet van dien aard dat het beroep van CPS op deze beperking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. De stelling van Seguros dat CPS een grote partij is en haar risico’s had verzekerd en/of behoren te verzekeren is daarvoor onvoldoende, zeker indien daarbij wordt betrokken de geringe vergoeding die CPS kreeg voor haar hijswerkzaamheden en de omstandigheid dat [K.] het risico van schade zelf (ook) verzekerd had.
3.29 Uit het voorgaande vloeit voort dat CPS voor de onderhavige schade jegens [K.] aansprakelijk was, doch slechts tot een bedrag van Naf. 2.000,-. Dit geldt ongeacht of de aansprakelijkheid wordt gegrond op de artikelen 6:70, 6:77, 6:162, 6;170 of 6:173 BW.
3.30 De vordering van Seguros tegen Veder zal gelet op het voorgaande bij het eindvonnis worden afgewezen, met veroordeling van Seguros in de aan de zijde van Veder gerezen kosten van het geding. Deze beslissing zal echter, met het oog op een eventueel volgend hoger beroep, worden aangehouden totdat ook in de zaak van Seguros tegen CPS kan worden beslist.
3.31 De vordering van Seguros tegen CPS is toewijsbaar tot een bedrag van Naf. 2.000,-, waarbij geldt dat daarvoor dan wel eerst dient te komen vast te staan hetgeen hiervoor onder 3.1 veronderstellenderwijs is aangenomen. Hetgeen Seguros daaromtrent heeft gesteld komt het Gerecht op zich niet ongeloofwaardig voor, maar dient gelet op de betwisting door CPS toch nader te worden aangetoond.
3.32 Het Gerecht zal de zaak tussen Seguros en CPS naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten ten aanzien van de onder 3.1 opgenomen kwesties nader uiteen te zetten en te onderbouwen. Het Gerecht geeft Seguros en CPS echter in overweging de zaak gelet het op geringe belang dat thans nog op het spel staat op een proceseconomische wijze af te doen (althans voor deze instantie), bijvoorbeeld in die zin dat CPS (althans voor deze instantie) terzake bedoelde kwesties geen verweer meer voert, waarna CPS bij eindvonnis zal worden veroordeeld Seguros Naf. 2.000,- te betalen. Daarbij zullen de proceskosten dan worden gecompenseerd, gelet op de mate waarin partijen – met name ook wat betreft de aansprakelijkheidsvraag – in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld.
<b>in de beide vrijwaringszaken</b>
3.33 In de beide vrijwaringszaken is geconcludeerd zoals hiervoor onder het procesverloop weergegeven. De gemachtigden van partijen hebben hun processtukken in die zaken echter ten dele aangemerkt als conclusies in vrijwaringsincidenten en in ondervrijwaring. Van het een noch het ander is echter sprake. In de vrijwaringsincidenten is reeds beslist bij vonnissen van 10 april 2006 en 22 mei 2006. In geen der vrijwaringszaken is vervolgens een vrijwaringsincident opgeworpen, zodat er ook een ondervrijwaring is.
3.34 Overeenkomstig het verzoek van partijen ter rolle, zullen de beide vrijwaringszaken worden aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of zij pleidooi wensen.
<u>ten aanzien van CPS</u>
verwijst de zaak naar de rol van 25 februari 2008 voor akte aan de zijde van beide partijen als bedoeld onder 3.32;
bepaalt dat beide partijen vervolgens een antwoordakte zullen mogen nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan;
<u>ten aanzien van Veder</u>
houdt iedere verdere beslissing aan totdat ook op de vordering tegen CPS zal kunnen worden beslist;
<b>in de beide vrijwaringszaken</b>
verwijst de zaken naar de rol van 25 februari 2008 voor uitlating zijdens CPA, CPS en Veder als bedoeld onder 3.34;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2008.